Het gebed des Heren (6)

Arthur W. Pink / vert: Herman de Heus • 79 - 2003/04 • Uitgave: 24
Geef ons heden ons dagelijks brood

Wij richten onze aandacht nu op de vier smeekbedes die onze persoonlijke noden betreffen. En daarin kunnen we het werk van de Personen van de heilige Drieëenheid duidelijk onderscheiden. Zo wordt in onze lichamelijke nood voorzien door de gunst van de Vader. Onze schulden zijn vergeven door het middelaarschap van de Zoon. En het is de genadevolle werkzaamheid van de Heilige Geest die ons behoed voor verzoekingen en ons bevrijd van het kwaad. Uit het feit dat van de vier slechts een smeekbede betrekking heeft op onze lichamelijke nood, mogen we concluderen dat in het gebed en ook in de andere aktiviteiten van ons leven, lichamelijke behoeften ondergeschikt moeten zijn aan geestelijke behoeften.
Toch gaat die ene smeekbede voorop. Volgens Matthew Henry is de reden hiervoor, dat in deze wereld lichamelijk welzijn nodig is voor geestelijk welzijn. Anders gezegd, God schenkt ons levensmiddelen als steun bij het vervullen van onze geestelijke plichten. En omdat ze van Hem afkomstig zijn, moeten ze ook gebruikt worden in Zijn dienst. Hoe genadig is God jegens onze zwakheden; zonder het nodige voor ons levensonderhoud, zijn wij ongeschikt en onbekwaam voor de geestelijke plicht, waartoe Hij ons roept. Een andere reden die aan deze smeekbede vooraf gaat is, om de gestadige groei en versterking van ons geloof te bevorderen. Want gaan wij de goedheid en trouw bemerken waarmee God in onze dagelijkse fysieke behoeften voorziet, dan worden wij bemoedigd en aangespoord om ook geestelijke zegeningen te vragen.
Het woord "brood" werd reeds door de Hebreeën gebruikt als samenvatting van de eerste levensbehoeften. "Brood" benadrukt tevens, dat wij niet vragen om luxe, maar om het nodige. Het betekent ook gezondheid en eetlust, zonder welke geen voedsel ons baten kan. En het bepaalt ons bij het "gevoed wórden", want dat geschiedt niet door voedsel alleen, noch hangt het af van de wil van een mens, maar van God die zegent. ‘Want alles wat God geschapen heeft, is goed en niets daarvan is verwerpelijk, als het met dankzegging aanvaard wordt: want het wordt geheiligd door het woord Gods en door het gebed’ (1 Tim. 4: 4,5). Wanneer wij God om dagelijks brood bidden, vragen wij Hem te voorzien in wat Hij in onze huidige situatie nodig acht. ‘Voed mij met het brood, mij toebedeeld; opdat ik, verzadigd zijnde, U niet verloochene en zegge: Wie is de Here? noch ook, verarmd zijnde, stele en mij aan de naam van mijn God vergrijpe’ (Spr. 30: 8,9). Schenkt God overvloed, dan mogen we dankbaar zijn en deze gebruiken voor Zijn heerlijkheid, maar erom vragen mogen we niet. ‘Als wij echter ons onderhoud en ons onderdak hebben, dan moet ons dat genoeg zijn’ (1 Tim. 6:8).
Maar hoe kan ik God in alle ernst om dagelijks brood bidden, terwijl ik een voorraad in huis heb? Ten eerste kan ik dat omdat mijn huidige deel, zonder voorafgaande waarschuwing, van mij weggenomen kan worden. Een even treffend als ernstig voorbeeld hiervan geeft Genesis 19:15-25. Vuur kan ons huis met alles erin verteren. Door God te vragen om dagelijks brood, drukken wij derhalve onze volkomen afhankelijkheid van Zijn milddadigheid uit. Ten tweede omdat het dagelijks brood mij niet baat door aanwezig te zijn, maar door God die het zegent. Ten derde, omdat de liefde ons dringt te bidden: ‘geef óns heden óns dagelijks brood’, met welke woorden de Here Jezus ons liefde voor en erbarming met onze naaste inprent. God verlangt dat de nood van onze broeder en zuster in Christus, ook onze nood zal zijn (Gal. 6:10).
Maar hoe kunnen we bidden dat Hij ons iets geeft, als we de kost zelf verdiend hebben? Deze vraag is geen echte vraag, maar een spitsvondigheid, waarop we het volgende Bijbelse antwoord geven. Ten eerste moet God het geven, omdat ons recht daarop verbeurd is toen wij in Adam ten val kwamen. Ten tweede moet God het schenken omdat alles aan Hem toebehoort. ‘Des Heren is de aarde en haar volheid, de wereld en die daarop wonen’ (Ps. 24:1). ‘Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, luidt het woord van de Here der heerscharen’ (Hag. 2:9). ‘Daarom zal Ik mijn koren weer wegnemen in de oogsttijd, en mijn most in zijn seizoen’ (Hos. 2:8). Wij zijn enkel rentmeesters. God staat ons toe om Zijn schepping te gebruiken en in bezit te nemen, maar behoudt Zelf het eigendomsrecht. Ten derde moeten we zo bidden, omdat alles wat we hebben van God komt. ‘Zij alle wachten op U, dat Gij hun spijze geeft te rechter tijd; geeft Gij hun die, zij zamelen op, opent Gij uw hand, zij worden met goed verzadigd’ (Ps. 104: 27, 28). Wij kunnen dingen wel ons bezit noemen omdat wij ervoor gewerkt hebben, maar wij mogen niet vergeten dat het God is die ons de kracht schenkt om te werken.
Waarom beperkt Christus deze smeekbede tot ons "dagelijks" brood? Ten eerste om ons aan onze broosheid te herinneren. Tenzij wij steeds weer gevoed worden van omhoog, blijven we geen dag gezond. Ten tweede bepaalt het ons bij de kortheid van het mensenleven. 'Beroem u niet op de dag van morgen, want gij weet niet wat een dag kan baren’ (Spr. 27:1). Ten derde wil Christus ons met het woord "dagelijks" leren, om niet bezorgd te zijn voor de toekomst, maar bij de dag te leven. ‘Maakt u dan niet bezorgd tegen de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen zorgen hebben; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad’ (Matt. 6: 34). Tenslotte wijst Christus ons hiermee op het belang van matigheid: als wij tevreden kunnen zijn met een gering deel, dan zal de geest van hebzucht van ons vlieden.

Arthur W. Pink
Vert: Herman de Heus