Het gebed des Heren (7)

Arthur W. Pink / vert: Herman de Heus • 79 - 2003/04 • Uitgave: 26
En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren

Wat meteen aan deze bede opvalt, is dat hij aan de vorige vastzit, door het woordje "en", wat aangeeft dat deze twee nauw samenhangen. Waarom? Ten eerste leren wij dat zonder vergeving de goede dingen des levens ons niet kunnen baten. Een man in een dodencel wordt gevoed en gekleed, maar wat kunnen hem kostelijke gerechten en kostbare gewaden schelen, zolang hij ter dood veroordeeld blijft?
‘Vergeef ons onze schulden’. Onze zonden worden hier beschouwd als schulden, als niet-nagekomen verplichtingen tegenover God. Hem zijn wij oprechte en volmaakte aanbidding verschuldigd, alsmede vurige en volhardende (ja eeuwigdurende) gehoorzaamheid. De apostel Paulus zegt: ‘Derhalve, broeders, zijn wij schuldenaars, maar niet van het vlees, om naar het vlees te leven’ (Rom. 8:12). Wiens schuldenaars zijn wij dan wel? Wij zijn schuldenaars van God, om voor Hem te leven. Naar de wet der schepping zijn wij niet gemaakt om het vlees te behagen, maar om onze Schepper te verheerlijken. Wij staan bij God in de schuld, omdat wij onze plicht van aanbidding en gehoorzaamheid niet naar Gods maat vervullen. Bidden wij ‘vergeef ons onze schulden’, dan vragen wij niet om ontslagen te worden van deze plicht, maar van strafvervolging.
Als onvermogende schuldenaars zijn wij geruïneerd en liggen wij voor altijd onder Gods rechtvaardige oordeel, tenzij Hij volledig schadeloos gesteld wordt. Maar wij zijn niet bij machte om Hem terug te betalen, want moreel zowel als geestelijk gesproken, zijn wij bankroet. Verlossing moet daarom van buitenaf komen. En van deze verlossing is het dat het Evangelie spreekt, iemand anders – niemand minder dan de Here Jezus – stond Borg voor ons en schonk volledige genoegdoening aan de goddelijke gerechtigheid ten behoeve van Zijn mensen. Derhalve wordt Christus genoemd ‘de Borg van een beter verbond’ (Hebr. 7:22), zoals Hij op profetische wijze door Zijn vader David bekrachtigde: ‘Wat ik niet geroofd heb, moet ik alsdan teruggeven’ (Ps. 69:5).
‘En vergeef ons onze schulden’. Sommige mensen hebben hier moeite mee. Zij redeneren: als God de christen reeds alle overtredingen heeft kwijtgescholden, dan is het toch zinloos om Gods vergeving af te smeken? Maar hun redenering verraadt gebrek aan onderscheid tussen de verwerving van onze vergeving door Christus en de feitelijke toepassing daarvan op ons. Zeker, Hij heeft verzoening gedaan voor al onze zonden en aan het kruis heeft Hij het bewijsstuk ervan uitgewist. Zeker, al onze vroegere zonden zijn vergeven toen wij tot bekering kwamen (2 Petr. 1:9). Desondanks zijn onze tegenwoordige en toekomstige zonden in zekere zin niet vergeven, totdat wij ons bekeren en ze voor God belijden. Daarom is het noodzakelijk en terecht dat wij reiniging van zonde zoeken (1 Joh. 1:6-10). Zelfs nadat Nathan aan David zekerheid verschafte met de woorden ‘De Here heeft uw zonde vergeven’ (2 Sam. 12:13), smeekte David God om vergeving (Ps. 51).
Onze Heer leert ons deze bede te bevestigen met een bewijsgrond: ‘gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren’. Als wij iets goeds in onszelf vinden, dan komt het van God, want Hij is de som van al wat voortreffelijk is. Zo wij enige bereidheid vinden om onze schuldenaren te vergeven, dan mogen wij weten dat die bereidheid een afschaduwing is van de bereidheid van onze hemelse Vader om al onze schulden te vergeven. Jozef (Gen. 50:14-21) en Stefanus (Hand. 7:60) zijn uitnemende voorbeelden van gelovigen die vergeving schonken omdat zij vergeving ontvingen. Veel gebed tot God is nodig om ons hart te reinigen van de bitterheid en boosaardigheid jegens hen die ons kwaad doen.
Wat vragen wij in deze bede? Ten eerste dat God ons de zonden die wij dagelijks plegen niet ten laste zal leggen (Ps. 143:2). Ten tweede dat God de genoegdoening van Christus’ offer voor onze zonden aanvaardt en wij in Hem rechtvaardig zijn in Gods ogen.
Ten derde vragen wij om het besef vergeving te hebben ontvangen, dat de zonden worden uitgewist uit ons geweten en uit het boek van God. Het gevolg van vergeving is steeds innerlijke vrede en toegang tot God (Rom. 5:1-2).

Arthur W. Pink
Vert.: Herman de Heus