Het gebed des Heren (8)

Arthur W. Pink / vert. Herman de Heus • 80 - 2004/05 • Uitgave: 1
En leid ons niet in verzoeking

Zijn onze schulden vergeven, dan bidden wij vurig om de genade, niet in herhaling te vallen. Spreekt de vorige bede over vergeving van de schuld der zonde, hier vragen wij bevrijd te worden van de macht der zonde. Als God onze schulden vergeeft, dan groeit ons geloof zodanig, dat wij Hem durven vragen om versterving van het vlees en opwekking van de geest.
Voordat we verder kunnen gaan moet eerst een moeilijkheid opgeruimd worden. ‘Laat niemand, als hij verzocht wordt, zeggen: Ik word van Godswege verzocht. Want God kan door het kwade niet verzocht worden en Hijzelf brengt ook niemand in verzoeking’ (Jac. 1:13). De bede ‘en leid ons niet in verzoeking’ en de woorden ‘Hijzelf brengt ook niemand in verzoeking’ zijn evenmin tegenstrijdig als de onderwijzing ‘God kan door het kwade niet verzocht worden’ en het feit dat de Israelieten ‘God wederom verzochten’ (Ps. 78:41). Dat God geen mens verzoekt, betekent dat Hij de mens noch iets kwaads ingeeft, noch op enigerlei wijze zijn partner in het kwaad is. De misdadigheid van onze zonden komt geheel voor onze rekening. (Jac. 1:14-15). Maar de mens ontkent dat het kwaad uit zijn bedorven natuur tevoorschijn komt en wijt het aan de verzoekingen. Of, in het uiterste geval, aan God zelf, zoals Adam deed: ‘De vrouw die Gij aan mijn zijde gesteld hebt, die heeft mij van de boom gegeven en toen heb ik gegeten’ (Gen. 3:12). Het is belangrijk dat wij begrijpen dat het woord ‘verzoeking’ in de Schrift een tweevoudige betekenis heeft, al is het niet altijd eenvoudig om uit te maken welke van de twee op de betreffende passage slaat: (1) (iemands kracht) beproeven, op de proef stellen; en (2) verleiden om kwaad te doen. Als gezegd wordt ‘dat God Abraham op de proef stelde’ (Gen. 22:1), wil dat zeggen dat God zijn geloof en trouw op de proef stelde. Maar toen Jezus door Satan verzocht werd, probeerde deze Hem ten val te brengen, ook al was dat feitelijk onmogelijk. ‘Verzoeken’ is de proef met iemand nemen om te weten wat deze mens voor iemand is en wat er in hem is. Wij kunnen God op rechtmatige en goede wijze beproeven door onze plicht te doen en vervolgens de vervulling van Zijn belofte, zoals gedaan in Mal. 3:10, af te wachten. Maar wij kunnen God ook op zondige wijze beproeven, zoals de Israelieten deden (Ps. 78:41), zodat zij Hem krenkten.
‘En leid ons niet in verzoeking.’ Let op de waarheden die deze woorden bevatten. Ten eerste wordt Gods alomvattende voorzienigheid erkend. Alle schepselen staan ter beschikking van hun Maker, Hij heeft absolute macht zowel over kwaad als over goed. In deze bede wordt erkend dat onze alwetende, almachtige God beschikt over alle verzoekingen. Ten tweede wordt onze zonde tegen Gods gerechtigheid en het kwaad dat wij verdienen erkend. Onze verdorvenheid is zodanig, dat God volkomen in Zijn recht zou staan, als hij ons zou overgeven, om door de zonde verzwolgen en door Satan vernietigd te worden. Ten derde wordt Zijn genade erkend. Hoewel wij Hem ten zeerste getergd hebben, ter wille van Christus heeft Hij onze schulden kwijtgescholden. Derhalve bidden wij dat Hij ons van nu af bewaart. Ten vierde wordt onze zwakheid erkend. Omdat wij beseffen dat wij in eigen kracht geen stand kunnen houden tegen verzoekingen, bidden wij ‘en leid ons niet in verzoeking’.
Hoe leidt God ons in verzoeking? Zijn zegeningen, hoe goed ook op zichzelf, bieden gelegenheden (vanwege onze ontaarding) voor zonde. Als wij eigengerechtigheid aan de dag leggen, zou Hij ons in omstandigheden kunnen brengen zoals Job ondervond. Als ons zelfvertrouwen te groot is, kan het Hem believen om toe te laten dat wij beproefd worden zoals eens Petrus werd. Zijn wij zelfvoldaan, dan zou Hij ons in een soortgelijke situatie kunnen voeren als Jechizkia (2 Kron. 27-31). God leidt velen in armoede, wat op zichzelf een bittere beproeving, maar uit Zijn hand ontvangen een verrijking voor de ziel is. God leidt sommigen in grote voorspoed, wat voor velen een valstrik is, maar indien door Hem geheiligd, kan het iemands bruikbaarheid vergroten.
Maar waarom verzoekt God Zijn mensen? Ten eerste opdat wij onze zwakheid onder ogen zien en de noodzaak van Zijn genade. God trok Zijn ondersteunende handen van Jechizkia af ‘om hem op de proef te stellen, teneinde te weten alles wat in zijn hart was’ (2 Kron. 32:31). Wanneer God ons aan onszelf overlaat doen wij pijnlijke en vernederende ontdekkingen, maar die zijn nodig als wij willen leren bidden: ‘Ondersteun mij, opdat ik verlost worde’ (Ps. 119:117). Ten tweede opdat wij de noodzaak van waakzaamheid en gebed inzien. De meeste van ons zijn zo stomp van zinnen en ongelovig dat wij alleen door schade en schande wijs kunnen worden. En langzamerhand leren wij de prijs kennen die wij moeten betalen voor onze onbezonnenheid, onverschilligheid en aanmatiging. Ten derde om ons te genezen van onze traagheid. God roept: ‘Ontwaak, gij die slaapt’ (Ef. 5:14), maar wij letten niet op Hem en daarom gebruikt hij dikwijls onbehouwen knechten om ons ruw wakker te schudden. Ten vierde om het belang van de door Hem samengestelde wapenrusting te wekken (Ef. 6:11-17). Gaan wij achteloos voorwaarts in de strijd zonder die geestelijke wapenrusting, dan behoeven de vele wonden die wij oplopen ons niet te verbazen, maar hun heilzame werking bestaat erin dat zij ons voor de toekomst behoedzamer maken.
Uit al het voorgaande moge duidelijk zijn dat wij niet eenvoudigweg tegen alle verzoekingen moeten bidden. Christus Zelf werd verzocht en ten einde door de Geest naar de woestijn geleid (Matt. 4:1). Wanneer God het nodig acht om ons te verzoeken, dan mogen wij bidden dat wij niet zullen bezwijken, en bezwijken wij, dat wij niet geheel door de zonde worden overmand. Dikwijls staat God het de Satan toe om ons aan te vallen, want zo leren wij nederigheid, worden wij naar Hem geleid en wordt Hij verheerlijkt door de manifestatie van Zijn machtige bewaring. ‘Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt’ (Jac. 1:2-3).
Tot besluit nog iets over onze eigen verantwoordelijkheid als het gaat om verzoekingen. Het is onze plicht ons ver van die personen en gelegenheden te houden die ons tot zonde verlokken, evenals het onze plicht is om steeds alert te zijn op de eerste tekenen van satans toenadering (Ps. 19:13; Spr. 4:14). Zoals een onbekende schrijver eens zei: ‘Wie zoveel ontvlambaar materiaal met zich meedraagt, doet er goed aan zo veel mogelijk afstand van het vuur te bewaren’. We moeten de duivel standvastig weerstaan. ‘Vangt ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven’ (Hoogl. 2:15). We mogen geen duimbreed aan onze vijand toegeven. En als wij God om genade vragen, moeten wij die in alle nederigheid ontvangen, want de mate waarin Hij ons haar schenkt is naar Zijn welbehagen.

Arthur W. Pink
Vertaling: Herman de Heus