Het geloof in de opvoeding: afstemmen (2)

drs. Bert Reinds • 83 - 2007 • Uitgave: 17
Het geloof in de opvoeding: afstemmen (2)



‘Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn, gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat. Gij zult het ook tot een teken op uw hand binden en het zal u een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn, en gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten’ (Deut. 6:6-9).



Zoals ik al eerder schreef heeft het effect van de overdracht te maken met de overtuiging van de opvoeder. Maar een enthousiaste, overtuigde ouder die geen rekening houdt met het kind, zijn karakter en de fase van zijn ontwikkeling, kan de plank ook misslaan. Daarom is in de bijdrage het afstemmen een punt van aandacht.

Afhankelijk van o.a de leeftijd reageren kinderen op zaken om hen heen. In hun ontwikkeling staan ontwikkelingsaspecten centraal die mogelijkheden bieden voor de geloofsopvoeding. In het leven van het kleine kind staat het ervaren centraal. Het basisschoolkind werkt aan zijn basis en heeft daarom duidelijkheid en houvast nodig. En de puber zoekt naar echtheid, betekenis.



Vertaalslag

Zonder een succes verzekerd verhaal op te eisen, heb ik geprobeerd een vertaalslag te maken naar de geloofsoverdracht.



Het jonge kind:

Voor het kleine kind staat in de geloofsopvoeding het beleven van het geloof centraal. Ouders zijn bezig om een gezinsklimaat te hebben waarin godsdienstige aspecten een wezenlijk bestanddeel vormen. Voorbeelden zijn: Bijbellezen aan tafel (kies een Bijbel die de kinderen snappen), zingen aan tafel, kinder-cd’s luisteren, voorlezen bij het naar bed gaan (scheurkalender, een leuk boekje). Samen leren bidden: gewoon praten met God. En met hoogtijdagen extra aandacht geven aan versieringen, of blijde en droevige momenten een plaats geven. In deze fase is het van belang dat u als volwassene zich verplaatst in het belevingsniveau van het kind en van daaruit mogelijkheden zoekt die bij het kind aansluiten, die hen uitnodigen om mee te doen.



Het basisschoolkind:

Voor het lagere schoolkind is de basis van belang. De waarheidsvraag, waarom zeggen papa en mama dit en de juf/meester dat. In deze fase helpt u uw kind meer houvast te geven in z’n ‘op weg zijn’. Het kind vraagt om zowel objectieve informatie als persoonlijke opvattingen. Neem tijd om vragen te beantwoorden, ga het zoeken, laat uw kind zien waar u het zoekt, vertel uw eigen visie en geef tegelijk uw kind ruimte om een eigen mening te ontwikkelen. U bouwt natuurlijk door op de periode van het jonge kind. U leert het kind ontdekken dat de Bijbel de basis is van waaruit u vertrekt en waar u weer eindigt. Gewoontevorming is ook hier van belang. Verkondig geen kerk maar Christus.



Het middelbare schoolkind:

Bij de jongere is de betekenis van het geloof van belang: wat heb ik eraan, is het echt waar. Dat vraagt van opvoeders creativiteit en flexibiliteit in de opvoedingshouding. Weet dat ze naar u kijken, úw leven is de beste preek! Bescheidenheid siert de mens (Rom. 12:3). Zorg in de overdracht voor balans. Durf uzelf de vraag te stellen: is mijn gedachte werkelijk op Gods woord geënt of op een traditie; waarom vind ik de dingen die ik vind. Het gaat mij niet om gelijk te hebben (1Kor. 11:16).

U communiceert hoop en verwachting op verandering. Met Jezus is er perspectief: Er is hoop! Met Christus ga ik een leger tegemoet en spring ik over een muur (Ps. 18:30). Klaagt u veel, of heeft u hoop te bieden?



Geloofsbeleving, -basis, -betekenis worden in de loop van de volwassenwording in elkaar gevlochten en in de volwassenheid ‘getest’. En weet dit: de beste leraar is hij die elk keer weer leerling wil zijn.



drs. Bert Reinds, orthopedagoog