Het geloofsvertrouwen in de psalmen - Ps. 123:1

Feike ter Velde • 80 - 2004/05 • Uitgave: 16
Het geloofsvertrouwen in de psalmen



"Ik hef mijn ogen op tot U, die in de hemel troont"

Psalm 123:1




Wat kan een mens rijke ervaringen hebben in de stilte, bij de overdenking van Gods Woord. De psalmen zijn daarbij een diepe bron om uit te putten. De vijftien ‘bedevaartsliederen’ – 120 – 134 – hebben hun eigen karakter daarin. Ze worden genoemd liederen ha ma’aloth – dat zijn de liederen van de ‘opgang’. Ze werden in het bijzonder gezongen bij de opgang naar Jeruzalem tijdens de hoogtijdagen des Heren. Na die lange psalm 119 met zijn diepe geestelijke lessen en zijn waardevolle levensprincipes, volgen de liederen die spreken van het opgaan naar de hoogte, waar Gods huis staat.



In de vijftien psalmen zelf zit ook een geestelijke opgang. Deze tekst geeft precies aan waarom het gaat in het christenleven. Niet kijken naar anderen en het van hen verwachten, zelfs niet in de kerk. We vallen elkaar altijd weer zo tegen. We stellen zo teleur, juist ook op momenten dat die ander ons zo nodig had. We zagen het niet. We trekken wel allen op naar het huis des Heren (Ps. 122), maar dat wil nog niet zeggen dat we erg hebben in de toestand van die ander, die met ons optrekt. Daarom is het voor elke gelovige – en dat is een grote geestelijke les – van enorm belang, te leren dat we onze ogen in de eerste plaats moeten richten op de Here zelf, die in de hemel troont. Op de Here Jezus! Immers, Hij is "de overste Leidsman en de Voleinder van ons geloof" (Hebr. 12:2). Doen we dat niet en letten we veel meer op de mensen om ons heen, dan kunnen we spoedig verbitterd raken en dan is het gevaar groot dat we cynische christenen worden. We ontwikkelen steeds meer een wantrouwen tegen anderen, omdat we uit ervaring weten hoe medegelovigen zich soms gedragen. "Ze zeggen wel maar ze doen niet", wordt dan een veelgehoorde klacht over broeders en zusters, medegelovigen. Ligt het dan aan die anderen? Nee, geen sprake van. Het ligt aan onszelf als we zo geworden zijn. We moeten leren wat Gods Woord hier zegt: ‘Onze ogen opheffen tot Hem die in de hemel troont’.



Het geeft ook concreet aan Wie het is en om Wie het gaat: "U die in de hemel troont". Onze Heiland is ten hemel opgevaren en heeft alle macht, in de hemel en op de aarde. Zijn dood en opstanding zijn voor mij geschied en voor mij bedoeld. Zou Hij, die Zijn leven voor mij heeft ingezet, ook onze geloofsverwachting niet meer dan waard zijn? Onze blik op Hem is een blik vol verwachting, vol geloof en vol bewondering. Want wij zien Hem, zoals Hij is: "met eer en heerlijkheid gekroond" (Hebr. 2:9). In Hem is de ganse volheid van God te ontdekken in al haar glorie, heerlijkheid en rijkdom. Alleen al om ernaar te kijken maakt ons hart verrukt van Hem, van Zijn macht, van Zijn gaven en schatten, die Hij wil uitdelen aan ons. Temidden van onze omstandigheden deelt Hij ons mee van Zijn volheid door de Heilige Geest (Col 2:10).



Wie zó naar Hem opziet wordt zelf de weerschijn van Zijn hemelse heerlijkheid hier op aarde (2 Cor. 4:18). Wie dan door diepe dalen trekt van tranen en verdriet mag zelfs dáár die heerlijkheid van God brengen en die "dalen maken tot een oord van bronnen" (Ps. 84: 7). Zo wordt ons leven zelf een boodschap zonder woorden. Anderen zien dat wij voortgaan ‘kracht tot kracht’ – omdat de zegen des Heren op ons leven rust en Zijn heerlijkheid ons deel is. Dat is het grote geheimenis van elke ware gelovige. Niet de introspectie – altijd maar met onszelf bezig zijn – maar kijken naar Hem, Jezus. Ik heb niets, Hij heeft alles wat ik nodig heb en wat ik zijn moet.



Feike ter Velde