Het geloofsvertrouwen in de psalmen - Ps. 141:2

Feike ter Velde • 78 - 2002/03 • Uitgave: 22
“Laat mijn gebed als reukoffer voor Uw aangezicht staan”
Psalm 141:2


Bidden is soms een zwaar werk. "Een gebed bidden", zoals Jacobus in zijn brief spreekt over het bidden van de profeet Elia, reikt nog iets dieper. Zulk bidden is nauw verbonden met God zelf. Elia wist dat hij met zijn gebed de hemel kon toesluiten zodat de regen uit bleef. Hij wist dat na drie en half jaar zijn gebed regen zou brengen. En Elia was een mens als wij, zegt Jacobus erbij. Dat maakt het bidden toch heel bijzonder. Het bijbels onderwijs over het bidden wil ons tot meer gebed aanzetten. In Psalm 5 vinden we David bidden `met verwachting'. "Ik leg het voor U en zie uit" (:4), zoals Elia, toen hij bad om regen.

Het doet mij denken aan die grote gebedsdag in Zuid-Afrika na vijf jaar van enorme droogte. Heel de natie werd opgeroepen tot gebed, bedrijven waren gesloten en scholen dicht. Men ging die hele dag naar de kerk voor gebed om regen. De man die dit mij vertelde was toen een jongen van vijftien jaar. Met zijn vrienden moest hij lachen om dat kleine vrouwtje dat naar de kerk kwam met haar Bijbel in de ene hand en een paraplu in de andere. Toen de tweede gebedsdienst bijna teneinde was tegen vier uur 's middags, was er onweersgerommel in de verte en toen de kerk uitkwam, hoosde het van de regen. Dat kleine vrouwtje was de enige die een paraplu had tussen de honderden die de kerk verlieten. Zij was gekomen om "een gebed te bidden" en om te bidden met verwachting. Uit te zien, wat de Here zou gaan doen. Ze wist het, ze had de paraplu meegenomen. Maar ze was de enige. Gebedsbijeenkomsten worden over het algemeen niet zo goed bezocht. Bidstonden op vaste tijden in het kerkelijke programma worden meestal in stand gehouden door enkelen, die getrouw zijn. Bidden is inderdaad soms zwaar werk. We weten allemaal van onverhoorde gebeden en dragen soms de pijn ervan met ons mee.

Toch spreekt de Bijbel zo buitengewoon positief over het gebed, ook in deze psalm. David schildert ons als het ware in deze tekst een plaatje: gebed als reukwerk. Hij verwijst daarmee naar het reukwerk-altaar in de Tabernakel. Dit reukwerkaltaar staat achteraan in het heiligdom, tegen het voorhangsel aan. Wie dáár is, is dichtbij de woonplaats van de Here in Zijn huis (Ex. 30:6). Achter de voorhang troont de Here. Wie daar is weet: mijn zonde is verzoend bij het brandofferaltaar, mijn leven dagelijks gereinigd bij het koperen wasvat, ik mag leven bij het licht van de kandelaar en delen in de gemeenschap der heiligen bij de tafel des Heren. Want zo ziet de Tabernakel eruit. Zo moet ons gebedsleven zijn ingebed in Gods Woord, uitgebeeld in de Tabernakel. Een wonderbaar geestelijk geheimenis is het gebedsleven van Gods kinderen. David kent daar iets van temidden van moeite en strijd, hem vooral door mensen aangedaan. We mogen hiervan leren dat onze gebeden en aanbidding reiken tot het Lam in de troon (Openb. 5:8).

Feike ter Velde