Het geloofsvertrouwen in de psalmen - Ps. 17:3

Feike ter Velde • 80 - 2004/05 • Uitgave: 25
Het geloofsvertrouwen in de psalmen



"Toetst Gij mijn hart, onderzoekt Gij des nachts, beproeft Gij mij, Gij vindt niets"

Psalm 17:3




Wat kunnen de nachten donker zijn en eenzaam als de slaap is geweken. Dan staat, of ligt, een mens daar alleen te zijn. Dan komen moeite en zorgen ons soms als boosaardige zwarte wolken omhullen. In nachten zonder slaap is alles zwarter en zwaarder en problemen schier onoplosbaar. David spreekt hier over Gods beproeving in de nacht. Het gaat niet alleen over de zorgen van het leven, maar ook nog over de vierschaar, waarvoor de Here ons plaatst als Hij ons diepste binnenste onderzoekt. Eigen zonden en falen kunnen levensgroot voor ons staan en ons aanklagen. We hebben misschien een Godsbeeld meegekregen dat ons van God en onszelf doet wegvluchten. Het aanbreken van de nieuwe morgen komt dan als een ware verlossing.



Hoe anders hier bij David. Hij ziet de Here, die zijn hart onderzoekt en hij ziet zichzelf. Hij vlucht niet weg, maar ziet zichzelf in het licht van Gods toetsing. Hij durft het onderzoek aan en hij zegt bovendien: "Gij vindt niets". En al die zonden dan en al mijn eigen mislukking en in het christenleven? Kromp mijn ziel niet ineen onder de prediking van Gods oordeel? Zag ik mezelf zo dikwijls niet als onwaardig voor God. Raakte ik er niet van overtuigd dat in mij, dat wil zeggen: in mijn vlees, geen goed woont (Rom. 7:18). Dat is toch ook de rechtzinnigheid van mijn geloof, namelijk dat ik ben overtuigd van mijn zonde? Zondeovertuiging is toch een noodzaak voor elke gelovige?



Dat is allemaal wáár en toch is dat maar een halve waarheid. De Heilige Geest overtuigt een mens niet van zonde vanwege de zonde, maar met het oog op de genade. Zondeovertuiging zonder genadeaanbod bestaat niet, althans is geen werk van de Geest, maar van het vlees. Dat is de "eigendunkelijke godsdienst", de kastijding van het lichaam, de religie die in de wereld wordt gevonden. Dan komt de mens met eigengemaakte wetjes. In India gaan ze zich in deze religieuze overtuiging reinigen in de heilige rivier. Maar het is allemaal zonder enige waarde (Col.2:20-23).



Wat hebben we ons deze eigendunkelijke godsdienst vaak aan laten praten, compleet met ‘de wetten’ die daarbij horen. Was dit niet Maarten Luthers grote strijd? Hij vond hierin geen genadig God. Hoe velen in de kerk der Reformatie zijn niet teruggevallen in diezelfde godsdienst, die niet meer is dan een bevrediging van het eigen vrome vlees.



Gods oplossing is even radicaal als effectief. De mens moet in de dood. De gelovige mag zich "met Christus gestorven weten" (Kol. 2:20 - Gal. 2:20). We hebben niets meer van doen met dat eigen-ik. We moeten het, diep verdorven als het is, geheel overgeven, loslaten bij het kruis en in het geloof aanvaarden dat we met Christus "mede gekruisigd" zijn (Rom. 6:6). Dan mogen we met David zeggen: "Beproef me maar, onderzoek me maar, Here. Maar U zult niets vinden. Want ik heb het weggedaan in de dood van mijn Heiland en Heer". Dan wordt het waar: "Ik ben gestorven en mijn leven is verborgen met Christus in God" (Kol. 3:3). Wat een rijkdom, zelfs in de nacht!



Feike ter Velde