Het geloofsvertrouwen in de psalmen - Ps. 50:3
"Onze God komt en zal niet zwijgen"
Psalm 50:3
Twaalf psalmen dragen de naam van Asaf in het opschrift. Deze is de eerste daarvan in de Bijbel. Welke Asaf – want er zijn er meer in de Bijbel – het is geweest, kunnen we niet weten. Doet er ook eigenlijk niet toe. Ook hier vinden we geloofslessen van de Heilige Geest. Hij spreekt hier van het komen en het handelen van God, let wel "Onze God" – dat is de God van Israël!
Dat is nodig om te zeggen anders zou men niet weten op welke god hij doelde. Er zijn meer goden; Hij is zelfs de God der goden (:1). Ook de engelenmachten worden ‘goden’ genoemd, evenals de vorst der duisternis (2 Cor. 4:4). In beeldende taal worden soms ook aardse koningen ‘goden’ genoemd, zoals de vorst van Tyrus in Ezechiël 28. De overste van deze wereld en zijn legermacht, de satan, wordt door Paulus genoemd "de boze geesten in de hemelse gewesten" (Ef. 6:12). Zij mogen dan wel veel macht uitoefenen in deze wereld, maar ‘onze God’ staat daar ver boven en nimmer loopt het Hem uit de hand.
Deze God mogen wij dienen. Niet met uiterlijkheden, met vormen en rituelen. Die hoeven op zichzelf niet verkeerd te zijn (:8-14), maar krijgen pas inhoud, als ze vanuit een rein en toegewijd hart komen. Veel mensen beginnen vroomheid te bedrijven in dagen van moeite en verdriet. En natuurlijk, ook dan is onze God een hoorder van gebeden en ziet Hij in ontferming op ons neer. Daarom zegt Hij: "Roep Mij ten dage der benauwdheid, Ik zal u redden en gij zult Mij eren" (:15). De Here wijst ons erop dat Hij "een Helper groot van kracht" is.
Maar er zijn gelovigen, ook in onze dagen, die hun eigen geloof willen inrichten, zonder dat de Here, Zijn Woord en Zijn Geest zich daarmee mogen bemoeien. Deze mensen noemt Hij gewoon ‘goddelozen’ (:16). Zij zijn zichzelf tot god en tot wet en verwerpen Gods Woord en Zijn tucht (:17). Zij hebben de levende God gemaakt als één hunner. Zij hebben God vermenselijkt (:21). Hij is degene die hun problemen maar moet oplossen. Hij is de god van het comfortabele leven, waarin ieder zijn gang kan gaan. Je hoort christenen(!) die zichtbaar in zonde leven, wel eens zeggen: "Ik heb niet het gevoel dat God dit mij kwalijk zal nemen". Hier is het bijbelse Godsbeeld volkomen uit het zicht geraakt. Hier is het eigen ‘gevoel’ de maatstaf der dingen. Aan ons gevoel en onze opvattingen moeten niet alleen de mensen, maar ook de Here God zich maar aanpassen. “Kies voor jezelf, anders heb je immers geen leven”, is het moderne devies. "Verstaat dit toch, gij die God vergeet, opdat Ik niet verscheure, zonder dat iemand redt" (:22). Dan is er geen Redder en Heiland, geen genade en vergeving, geen geloofsvreugde en geloofszekerheid.
Als deze God komt, zal Hij niet zwijgen. "Een verterend vuur gaat voor Hem uit en storm is rondom Hem" (:3). Laten we ons aan Hem vastklampen en Hem niet afwijzen in een oppervlakkig leven. Wie Hem lof offert en Hem eert, zal niet zijn oordeel zien, maar zijn heil (:23). Aan het einde van deze psalm staan oordeel en genade tegenover elkaar. Als onze God komt, zoals in tijden van opwekking, zal Hij spreken en niet zwijgen. Hij komt in heerlijkheid, maar ook in vuur en storm. Als Hij gaat spreken wie zal dan nog wat zeggen?
Feike ter Velde
Psalm 50:3
Twaalf psalmen dragen de naam van Asaf in het opschrift. Deze is de eerste daarvan in de Bijbel. Welke Asaf – want er zijn er meer in de Bijbel – het is geweest, kunnen we niet weten. Doet er ook eigenlijk niet toe. Ook hier vinden we geloofslessen van de Heilige Geest. Hij spreekt hier van het komen en het handelen van God, let wel "Onze God" – dat is de God van Israël!
Dat is nodig om te zeggen anders zou men niet weten op welke god hij doelde. Er zijn meer goden; Hij is zelfs de God der goden (:1). Ook de engelenmachten worden ‘goden’ genoemd, evenals de vorst der duisternis (2 Cor. 4:4). In beeldende taal worden soms ook aardse koningen ‘goden’ genoemd, zoals de vorst van Tyrus in Ezechiël 28. De overste van deze wereld en zijn legermacht, de satan, wordt door Paulus genoemd "de boze geesten in de hemelse gewesten" (Ef. 6:12). Zij mogen dan wel veel macht uitoefenen in deze wereld, maar ‘onze God’ staat daar ver boven en nimmer loopt het Hem uit de hand.
Deze God mogen wij dienen. Niet met uiterlijkheden, met vormen en rituelen. Die hoeven op zichzelf niet verkeerd te zijn (:8-14), maar krijgen pas inhoud, als ze vanuit een rein en toegewijd hart komen. Veel mensen beginnen vroomheid te bedrijven in dagen van moeite en verdriet. En natuurlijk, ook dan is onze God een hoorder van gebeden en ziet Hij in ontferming op ons neer. Daarom zegt Hij: "Roep Mij ten dage der benauwdheid, Ik zal u redden en gij zult Mij eren" (:15). De Here wijst ons erop dat Hij "een Helper groot van kracht" is.
Maar er zijn gelovigen, ook in onze dagen, die hun eigen geloof willen inrichten, zonder dat de Here, Zijn Woord en Zijn Geest zich daarmee mogen bemoeien. Deze mensen noemt Hij gewoon ‘goddelozen’ (:16). Zij zijn zichzelf tot god en tot wet en verwerpen Gods Woord en Zijn tucht (:17). Zij hebben de levende God gemaakt als één hunner. Zij hebben God vermenselijkt (:21). Hij is degene die hun problemen maar moet oplossen. Hij is de god van het comfortabele leven, waarin ieder zijn gang kan gaan. Je hoort christenen(!) die zichtbaar in zonde leven, wel eens zeggen: "Ik heb niet het gevoel dat God dit mij kwalijk zal nemen". Hier is het bijbelse Godsbeeld volkomen uit het zicht geraakt. Hier is het eigen ‘gevoel’ de maatstaf der dingen. Aan ons gevoel en onze opvattingen moeten niet alleen de mensen, maar ook de Here God zich maar aanpassen. “Kies voor jezelf, anders heb je immers geen leven”, is het moderne devies. "Verstaat dit toch, gij die God vergeet, opdat Ik niet verscheure, zonder dat iemand redt" (:22). Dan is er geen Redder en Heiland, geen genade en vergeving, geen geloofsvreugde en geloofszekerheid.
Als deze God komt, zal Hij niet zwijgen. "Een verterend vuur gaat voor Hem uit en storm is rondom Hem" (:3). Laten we ons aan Hem vastklampen en Hem niet afwijzen in een oppervlakkig leven. Wie Hem lof offert en Hem eert, zal niet zijn oordeel zien, maar zijn heil (:23). Aan het einde van deze psalm staan oordeel en genade tegenover elkaar. Als onze God komt, zoals in tijden van opwekking, zal Hij spreken en niet zwijgen. Hij komt in heerlijkheid, maar ook in vuur en storm. Als Hij gaat spreken wie zal dan nog wat zeggen?
Feike ter Velde