Het geloofsvertrouwen in de psalmen - Ps. 78:19

Feike ter Velde • 78 - 2002/03 • Uitgave: 12
'Kan God een dis aanrichten in de woestijn?'
Ps. 78:19


Het leven van een mens kan lijken op de woestijn: droog, geen leven, vol van teleurstellingen en tegenslagen, vol van gevaren. Zo heeft Israël de veertig jaar in de woestijn ervaren: "die
grote en vreselijke woestijn, met -. vurige slangen en schorpioenen en dorstig land zonder water (Deut. 8:15).
Met die kennis van de woestijn stelde Israël deze vraag: "Kan God een dis aanrichten in de woestijn"? Het is een retorische vraag. Immers, iedereen kan het antwoord erop weten. Men moet van God - zo zegt men ook vandaag - niet het onmogelijke vragen, noch verwachten. Het is eigenlijk een houding van ongeloof. Men perkt Gods almacht in tot het haalbare voor de mens. Zo zegt de Statenvertaling het dan ook zo mooi in vers 41 - "Zij verzochten God en stelden de Heilige Israëls een perk". Hoe bestaat het! Men vergat Zijn machtige hand en Zijn grote daden van weleer.

Zo kan het ook zo makkelijk onder ons gaan. We zien op de omstandigheden, we ervaren onoplosbare problemen, in eigen leven, in het gezin, in de kerk, in de samenleving. Terwijl we elke zondag in de kerk de heerlijkheid, de majesteit en de almacht van God bezingen, vergeten we dat in het leven van elke dag. We zien op de moeiten van de woestijn, de problemen overweldigen ons en we vergeten God. We stellen vragen bij wie Hij is en wat Hij kan doen.

Israël zag elke dag het manna in de woestijn en het water uit de rots. Ze gingen voort onder de schaduw van de wolkkolom en zaten tijdens de avonden bij het licht van de vuurkolom. De Here was elke dag zichtbaar nabij, maar ze zagen het niet meer. Net als wij vandaag?

Vandaag staat Gods Woord overal ter discussie. Men probeert het aan te passen aan de omstandigheden. Men redeneert, werpt bedenksel op, komt met moeilijke constructies en 'wetenschappelijke argumenten, om de kracht van Gods Woord uit te hollen en te ondermijnen, om, na een lange weg naar beneden, niets meer over te houden. Een hedendaagse Gereformeerde theoloog in ons land raakte uitgeredeneerd met: "God is zó machtig, dat hij niet hoeft te bestaan". Dat geloofde Hij allang niet meer. De god van zijn theologie was verworden tot de god van de menselijke religie. Omdat de mens nu eenmaal religieus is moet die god ook wel macht toegedicht worden, zo lijkt hij te zeggen. Wat een armoede. De God van de Bijbel is de God van Israël, die Zich eerst aan Zijn volk openbaarde, om uit dat volk Zijn eigen Zoon geboren te doen worden. Door Zijn dood en opstanding kwam er de machtige openbaring van Zijn ware aard: Liefde.
Die God van Liefde is voor Israël en voor de gelovigen uit de heidenen nog steeds Dezelfde. Lange tijd zweeg Hij, maar straks zal Hij gaan spreken, ook ten gunste van Israël. Alle profeten verkondigen ons die hoop, terwijl nu alles hopeloos lijkt.

Laten we daarom nooit aan de levende God, de Vader van de Here Jezus, een perk stellen. We zingen immers "Nooit kan 't geloof te veel verwachten" en "Er zijn geen grenzen aan Jezus' macht"! In elke woestijn kan Hij inderdaad een dis aanrichten, zelfs "voor de ogen van wie ons benauwen" (Ps. 23:5). Om het met onze psalm te zeggen: "Hij deed beken vloeien uit de Rots" (:16) en schenkt "hemelkoren" - Panis Angelicus - brood der engelen (:25).

Feike ter Velde