Het oude is voorbijgegaan: een ander leven?!

Jacco Stijkel • 81 - 2005/06 • Uitgave: 26
In deze derde aflevering van onze serie over 1 Korinte maken we een sprongetje naar hoofdstuk 5. Paulus begint concreet te spreken over de problemen die in Korinte heersten. Hij heeft het over een zonde, die zelfs onder de heidenen niet voorkwam. Dat zegt wel wat, want de Grieken en Romeinen waren zeer tolerant ten opzichte van buitenechtelijke seksuele relaties. Maar niet als een huwelijk werd gesloten binnen bepaalde grenzen van bloed- en aanverwantschap. En dat is nu juist hier het geval. Een gemeentelid heeft de vrouw van zijn vader. De precieze omstandigheden maakt Paulus niet duidelijk, maar de gemeente te Korinte zal zeker precies hebben geweten waar het omging. Het gaat om een zeer ernstige zonde, die door de Thora wordt veroordeeld. (Lev. 18: 7-8, Deut. 22:30, 27:20.) Hoe kunnen jullie zo opscheppen, terwijl een dergelijke zonde in jullie midden voorkomt, stelt Paulus. Jullie hebben daar niks aan gedaan, maar ik wel. Ik heb hem reeds veroordeeld. Paulus is zo enorm betrokken bij de gemeente, dat hij in de geest aanwezig is (vergl. Kor. 2:5). De gemeente moet samenkomen in de kracht van de Here Jezus (Mat. 18:20) en de zondaar wordt overgeleverd aan satan (zie 1Tim. 1:20). Dat betekent dat hij buiten de gemeente wordt geplaatst, daar waar satan heerst. Met als doel dat hij behouden wordt op de dag van de Heer. Zijn behoud is niet zozeer in het geding (Spr. 23:14), maar hij is door zijn zonde onbruikbaar geworden voor de Heer.



Om dit te onderstrepen maakt Paulus in 1Kor. 5:6-9 een parallel met Exodus 12 en 13. In deze twee hoofdstukken wordt het pascha ingesteld, vindt de uittocht plaats en geeft de Here aan dat alle eerstgeborenen moeten worden geheiligd. Paulus wil hier in de eerste plaats mee bereiken dat het voor de Korintiërs duidelijk wordt dat het niet alleen van belang is om mensen die in dergelijke grove zonden leven uit de gemeente weg te doen. Nee, de apostel houdt de overige gemeenteleden ook een spiegel voor. Je moet alle zonde uit je leven wegdoen. Paulus gebruikt daarvoor het beeld van ‘een weinig zuurdeeg.’ Dit gebruikt hij ook in Gal. 5:9. Daar verwijt Paulus de Galaten dat ze niet meer aan de waarheid gehoorzamen. Gaat het bij de gemeente in Galatië om een verkeerde Judaïstische leer, in Korinte is de situatie zo dat de gelovigen dus geestelijk menen te zijn en zich daarop zelfs beroemen, maar in de praktijk blijkt dat ze de situatie (in de eerste plaats de grove zonde in de gemeente) en hun eigen hart niet goed geestelijk kunnen inschatten.

De Israëlieten moesten in de voorbereiding op het pascha al het zuurdeeg wegdoen. “Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten en op de zevende dag zal er een feest voor de Here zijn. Ongezuurde broden zullen gedurende zeven dagen gegeten worden; er mag zelfs niets ongezuurds bij u gezien worden, ja, in uw gehele gebied mag er geen zuurdeeg worden gezien” (Ex. 13:6-7). Het zuurdeeg staat in de bijbel voor het kwaad (Luc. 12:1) en voor het oude (de toestand voor je tot geloof bent gekomen). Daarmee wordt radicaal afgerekend.



“Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbij gegaan, zie, het nieuwe is gekomen.’(2Kor. 5:17). Dat betekent niet alleen dat je het kwade weg moet doen. Nee, je bent gereinigd en dit moet je ook in woord en daad laten zien. Dat kun je niet vanuit jezelf. Je bent vanuit je zelf niet ‘ongezuurd’, maar je bent dit door Christus (vers.7). “Want ook ons paaslam is geslacht: Christus.” In Ex. 12:21-23 lezen we: “Toen ontbood Mozes al de oudsten van Israël en zeide tot hen: trekt heen, haalt kleinvee voor uw geslachten en slacht het pascha. Daarna zult gij een bundel hysop nemen en in het bloed in een schaal dopen en van het bloed in die schaal strijken aan de bovendorpel en aan de beide deurposten; niemand van u zal de deur van zijn huis uitgaan tot de morgen. En de Here zal Egypte doortrekken om het te slaan; wanneer Hij dan het bloed aan de bovendorpel en aan de beide deurposten ziet, dan zal de Here die deur voorbijgaan en de verderver niet toelaten in uw huizen te komen om te slaan.”

Ook in Exodus word je alleen gered door het bloed van het lam. En kun je alleen het zuurdeeg wegdoen omdat het lam geslacht is. Alles vindt zijn diepste grond in dit Lam, de Here Jezus. Wij zijn Hem dankbaar voor wat Hij heeft gedaan. Ja, wij kunnen zelfs feestvieren! Maar dan moeten wij Hem ook de gelegenheid geven het slechte en boze uit ons leven weg te doen. Wij mogen feestvieren met ongezuurde broden (Ex. 13:6) van reinheid en waarheid. Nogmaals, dat kunnen we omdat Jezus als paaslam voor ons is geslacht, maar dat betekent ook dat wij werk moeten maken dat we rein zijn, dat de waarheid in ons leeft. Dat wij werkelijk een beeld van de Here Jezus zijn. Met Hem zijn wij verbonden. Christus is de eersteling (Ex. 13:1 en 1Ko1. 5:23). Dat betekent veel voor ons leven. Wij zijn het eigendom van God. (zie weer Ex 13:1). “Doch allen die, Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn” (Joh. 1:12). Binnen die gemeenschap past de zonde niet. In de Thora wordt reeds meerdere malen opgeroepen om het kwaad uit het midden weg te doen (Deut. 17:7,12; 19:19; 21:21; 22:21,24; 24:7). Waarom? Omdat een dergelijk kwaad niet meer in de gemeente voorkomt (Deut. 19:19). Natuurlijk zondigen we. Ik net zo goed als u. Maar wat is het dan een voorrecht om te weten dat Jezus niet alleen ons Paaslam is, maar ook onze voorspraak bij de Vader (1Joh. 2:1). Onze Hogepriester (Hebr. 4:14). Geprezen is zijn naam!



Door Jacco Stijkel