Hij telde elke traan…

Feike ter Velde • 82 - 2006/07 • Uitgave: 13
Hij is vader van vijf kinderen, maar heeft zelf geen goed vaderbeeld gekend. Van mishandeling naar kinderopvang en vandaar naar een kindertehuis. Steeds weer afscheid nemen, misbruikt worden door een volwassene en dan toch maar weer opnieuw beginnen. Dat is wat zijn kinderjaren kenmerkt. De pijn ervan is er nog steeds. Maar nu kan hij erover praten, hoewel dat soms nog niet makkelijk is. Soms stokt zijn adem. Henk van Overbeek kijkt terug en vertelt.



Mijn moeder stierf toen ik vier maanden was. Het was haar tweede huwelijk. Ik heb haar dus nooit gekend. Mijn vader hertrouwde toen ik vier jaar was. In die tussentijd was ik ondergebracht bij de nonnetjes. Daar weet ik niets meer van. Vanaf mijn vijfde levensjaar, weet ik van de vrouw met wie mijn vader toen trouwde. Want dat werd voor mij en mijn zusje een grote ramp. Ze was een Duitse vrouw met een kind dat gehandicapt was. Maar mij en mijn zus mocht ze niet. Ik zag mijn zus bijna niet, want we brachten bijna al onze tijd door in de eigen kamer, zij aan de ene kant van het huis en ik aan de andere kant. Daar kregen we meestal ook ons eten. Vaak ontbrak het drinken erbij, vooral als het warm weer was. Er was eigenlijk sprake van constante mishandeling. Vaak zonder eten naar bed. Een keer moest ik een heel stuk spek opeten. Ik kon dat niet, maar dan volgde straf. Als kind doe je dan je best om het wel te kunnen. Het zijn maar een paar voorbeelden uit heel veel gebeurtenissen. Ze was sadistisch. Een keer heeft ze me geslagen met een fietspomp. Mijn hoofd bloedde hevig. Het litteken boven mijn oog is nog steeds te zien. Ik moest liegen tegen de dokter. Ik was altijd bang voor haar, want ze was hard en haar straffen altijd gewelddadig. Mijn vader zagen we bijna nooit. Hij had een alcoholprobleem en zat bijna altijd in de kroeg.



Ze ging wel eens weekje op familiebezoek in Duitsland. Dat herinner ik me nu als feestdagen. We hadden dan rust. De dreiging was er niet. Maar zodra ze terug was, begon het allemaal weer. Ook de schoolvakanties waren gewoon een hel. We moesten meestal op onze kamers blijven en mochten er niet vanaf. Daar heb ik grote eenzaamheid gekend. Een keer had ze me onder een dikke deken vastgebonden in mijn bed. Een touw erover heen, zodat ik me niet kon bewegen. Het was in de zomervakantie en heel warm. Het moet uren, of misschien wel de hele dag hebben geduurd. Van die ervaring heb ik nu nog steeds last. Ik was ook heel mager en had vaak honger. Ik heb wel eens stukken brood gepikt uit de kar van de schillenboer om de honger te stillen.



Toen mijn zusje dertien jaar was, werd zij uit huis geplaatst. Op de huishoudschool was men erachter gekomen dat ze heel slecht werd behandeld. Toen ik elf jaar was bracht mijn vader me op een dag weg. Zonder enige voorbereiding werd ik naar een kindertehuis in Soesterberg gebracht. Van daaruit moest men een pleeggezin voor me vinden, begreep ik later. De dag dat ik daar kwam deed ik een grote ontdekking: ik wás iemand. Het is moeilijk onder woorden te brengen, maar ik werd met liefde en respect behandeld. Ik kwam in de vrijheid terecht. Wat een opluchting! Er waren geen lijfstraffen meer. Ik was heel timide en erg teruggetrokken. Door een zekere angst voor mensen zorgde ik ervoor dat ik niet zou opvallen. Als grijs en schuchter muisje kwam ik daar ook op school. Mijn vader is een keer of drie, vier op bezoek geweest. Andere kinderen kregen ook bezoek, veel vaker dan ik. Maar ik was best trots als mijn vader kwam. Maar ja, we hadden niets te zeggen. Het bleef altijd pijnlijk stil tussen ons.



Na ongeveer anderhalf jaar ben ik in een pleeggezin gekomen. Ik was daar al enkele keren heen geweest, een dagje of een weekendje. Maar toen definitief. Het was op Koninginnedag. Het waren mensen zonder eigen kinderen. Ze hadden wel vaker pleegkinderen gehad. Ik genoot daar, vooral omdat ze honden hadden en konijnen. Ik mocht aan tafel mee eten, ik mocht televisie kijken. Maar de aankomst werd al een koude douche die ik nooit meer vergeet. Ik voelde me allesbehalve welkom. Hij had me opgehaald, maar zij kwam niet eens uit haar stoel toen ik binnenstapte, met enige verwachting, uiteraard. Ze zei zoiets van: “Nou ja, daar is ie dan.” Het werd daar een eenzame hel voor me. Ik ontbeet ’s morgens alleen, want zij lagen lang op bed. Ik maakte zelf mijn broodje klaar om mee te nemen en ging dan op weg naar school. Zij was uit op mijn vernedering. Een keer zei ze tegen mensen op bezoek: “Kijk dat nou eens, een jongen van dertien en dan nog met autotootjes spelen.” Ik weet nog hoe diep me dat kwetste en ik voor schut ging. Als ik iets fout deed, bijv. tijdens het eten, nou dan kreeg ik er behoorlijk van langs van haar. Ze dreigde dan ook met ‘Hoenderloo’ – dat was een tehuis voor moeilijk opvoedbare jongens. Als je daar kwam, dan kwam je nooit meer in een gezin terug. Dat was echt bedreigend. Die man heeft me twee keer seksueel misbruikt, ook met bedreiging erover te zwijgen, met Hoenderloo op de achtergrond.



Tijdens een hevige ruzie tussen hen moest ik naar de buren. Diezelfde avond nog kwam ik in een domineesgezin. Daar was echte liefde, die ik toen voor het eerst in mijn leven proefde. Onvergetelijk! Het was als een warme douche. Van daaruit kwam ik in een ander gezin, Johan en Nel Smits. Zij woonden in de rij huizen waar ik zo vaak langs liep in die lange straat waar ik woonde in het pleeggezin. Ik dacht altijd dat het in die huizen beter was dan waar ik woonde. Nou, dat bleek! Ik ben er een maand geweest. Toen naar Brabant, een gezinsvervangend tehuis. Na de middelbare school ging ik op mezelf wonen. Johan en Nel waren me niet vergeten. Zo af en toe een kaartje en een keer kreeg ik bezoek, Johan! Of ik mee ging naar Antwerpen, naar de One-Way-Day, een evangelisatiegebeuren. Zij woonden in Baarn en ze namen me mee naar hun gemeente, in Soest. Bij de jeugd werd een keer de film van Joni getoond, een meisje dat bij het zwemmen haar nek had gebroken en verlamd was. Ze zei tegen God: ‘God, hier ben ik.’ Ik was er diep van onder de indruk. Dat heb ik toen ook tegen God gezegd. Toen ik korte tijd daarna werd gedoopt, kreeg ik als tekst: “Niet gij hebt Mij, maar ik heb u uitgekozen…om vrucht te dragen.” Wat een verandering! God werd mijn Vader. Maar ik had geen vaderbeeld. Dat was moeilijk voor me. Maar…Hij had mij uitgekozen! Dat weet ik heel zeker! Mijn lied is nu: “Nog voordat je bestond, kende Hij je naam. Hij zag je elk moment, en telde elke traan…” Opwekking 599. Hij kende me, zag me, redde me, gaf me een vrouw uit tienduizenden en schonk me vijf kinderen.



Ik trek me nog steeds terug van mensen, maar Zijn Geest werkt aan me en ik leer nog elke dag. Het lijden van de Heiland kan me tot in het diepst van mijn ziel ontroeren. Ik weet wel wat van lijden af, maar Hij…voor mij!”



Feike ter Velde