Iedereen droomt wel eens

Henk P. Medema • 81 - 2005/06 • Uitgave: 11
Iedereen droomt wel eens



Wanneer een koning droomt heb je een koninklijke droom. Wanneer je Nebukadnezar heet en koning bent van het Babylonische rijk, wil je weten wat die droom te betekenen heeft. Want een koning droomt niet zomaar. Gelukkig heeft Nebukadnezar een raad van wijze mannen. Ze moeten hem helpen, maar omdat het echte wijze mannen zijn en bekend waren met het bovennatuurlijke, moeten ze de droom zelf nadromen, zo had de koning bepaald. Wie kan vertellen wat de droom van een ander is? Wanneer deze mannen daartoe niet in staat zijn zullen ze ter dood gebracht worden, was een niet onbelangrijk aanhangsel aan het bevel van de koning. Handen in het haar, top(b)overleg. Dit is een onmogelijke opdracht. Er zijn zaken waar de wijzen van de wereld niet bij kunnen. De droom wordt tot een nachtmerrie.



Vandaag zijn er ook heel wat wijzen en astrologen, al bedienen ze zich van anderen namen. Ze menen de toekomst te kunnen ontsluiten en de wereldloop te kunnen bepalen, de ‘evolutie’ te sturen. Maar wanneer het om wezenlijke zaken gaat weten ook zij het niet. Van de vliegtuigen in de twintowers wisten de wijzen niet. Spanje werd door hen niet gewaarschuwd en ook Londen was door hen niet voorbereid op de terreur. Waarom lezen zoveel mensen hun horoscoop nog nadat dit falen zo duidelijk is. Het blijft voor mij onbegrijpelijk dat zoveel mensen raad zoeken bij mensen die geen raad kunnen geven. Een oud woord geldt nog altijd ‘De mens wikt, God beschikt’. Het moet toch duidelijk zijn, naar die God moeten we luisteren.



Er was een balling, een jongeman uit Jeruzalem, Daniël, hij viel niet zo erg op, scheen wat aanpassingsproblemen te hebben. Daniël deed niet met de anderen mee, hij diende één of andere God van Israël, die alleen God zou zijn en volgde een bijzonder dieet, zonderling, misschien wel wat zielig. Maar juist die Daniël treedt in deze noodsituatie naar voren. Hij maakt bekend ‘dat er een God in de hemel is die verborgenheden openbaart’ (Daniël 2:28). Daniël roept zijn vrienden en samen roepen ze tot God. Wie doet zoiets nog? God blijkt dichtbij.



Daniël doet aan Nebukadnezar verslag, hij vertelt wat de koning gedroomd heeft. De koning droomde van een enorm beeld dat er schrikwekkend uitzag. Het stond in de droom pal voor de koning. De droom was zo imponerend en het beeld zo fascinerend! Nebukadnezar was ontdaan, het was ook een dreigend beeld!



Het hoofd van dat beeld was puur goud, de borst en de armen van zilver, de buik en de lendenen waren van koper, de benen van ijzer, zijn voeten deels van ijzer en leem. Dit beeld is duidelijk topzwaar. Goud is zwaarder dan zilver, zo gaat het tot de voeten door, steeds lichtere materialen, de voeten zijn van het lichtste materiaal, ijzer vermengd met leem.



Dan gebeurt er iets ingrijpends. Een steen wordt, zonder toedoen van mensenhanden, losgemaakt en verpulvert het enorme beeld. Ik denk dat Nebukadnezar ademloos geluisterd heeft naar Daniël en wel heel nieuwsgierig geweest moet zijn naar de verklaring die hierop zeker volgen zou. Zo’n jongeman, die de droom wist te vertellen, die moet van God gezonden zijn.



We kunnen hier bijzondere lessen en consequenties uit trekken, niet alleen wat de profetische strekking is van deze droom, wereldgeschiedenis is dat, daar zullen we nog over schrijven. Het is de houding van Daniël welke me aanspreekt. Is het u wel eens opgevallen dat Daniël, wanneer de Here God hem ingewijd heeft in de verborgenheid van de droom niet direct naar Nebukadnezar draaft? Daniël dankt en prijst eerst God die hem dit geheim onthulde, feitelijk het leven redde. Een pracht karakter, inspirerend en dat voor een jongeman die 2600 jaar geleden leefde.

Ook wij hebben van God informatie ontvangen, we hebben het profetische Woord. Kunt u en hebt u de Here wel eens gedankt omdat Hij ons dit bevrijdende woord heeft gegeven?



Ds. Henk Schouten