Ik kon het niet meer aan…

Feike ter Velde • 82 - 2006/07 • Uitgave: 10
“Het bedrog in mijn huwelijk werd me langzamerhand te veel. Ik kon het niet meer aan. Ik betrapte mezelf erop, dat ik in staat zou zijn hem en haar letterlijk te vermoorden. Ik zat nota bene al plannen te maken. Toen dacht ik: nu ga ik te ver. Ik besloot van hem weg te gaan. Maar dan is het nog niet opgelost.” Louise vertelt
haar verhaal…




Mijn ex-man was een tiran in huis. Hij eiste dat alles precies ging zoals hij dat wilde. Hij sloeg de kinderen vaak als het een beetje anders liep. En als hij wat met mij had, reageerde hij dat ook af op de kinderen. Achteraf
zeg ik, dat ik dit te lang heb laten doorzieken. Ze zijn te vaak en te veel gekwetst. Dat geeft blijvende schade bij kinderen. Ze zijn nu al midden twintig en ik zie ze bijna nooit. Ook naar mij toe zijn er verwijten en dat begrijp ik best. Het was allemaal te heftig, te moeilijk en daarom voor hen te belastend. Ze hadden geen veilig huis, ze werden vernederd en afgewezen en dat heeft allemaal diepe sporen getrokken.


Mijn zoon werd een moeilijk opvoedbaar kind. Bij onderzoek bleek bovendien dat er een lichte hersenbeschadiging
was, die deels zijn onhandelbaarheid verklaarde. Op de school ging het ook steeds moeilijker
en op 12-jarige leeftijd werd hij uit huis geplaatst. Dat was voor hem onaanvaardbaar, maar voor mij onvermijdelijk. Hij voelde zich aan de kant gezet, afgewezen
en gedumpt. Ik vond het vreselijk. Ik voelde dat ik had gefaald. Maar hij had daar goede schoolbegeleiding.
Ik hoopte dat men daar de brokstukken van zijn jonge leven zou kunnen lijmen. Maar dat viel tegen.
Mijn man had in die tijd al een buitenechtelijke relatie.
Ons huwelijk was niet goed. Ik moest voortdurend
op mijn tenen lopen om het hem in alles naar de zin te maken. Zo probeerde ik ruzie in huis te voorkomen.


Maar spanning kon ik niet voorkomen. Die spanning bepaalde in sterke mate de sfeer in huis. Hij had zelf ook spanning op zijn werk. Zijn frustratie dronk hij weg met te veel alcohol. Hij kocht steeds hele dure dingen, te dure kleding, alles om een zekere status te tonen. Ik kon er niet meer tegenop. Ik was te moe. We leefden in huis min of meer langs elkaar heen. Ieder had genoeg aan zijn en haar eigen problemen.
Zo kon je wachten op de volgende dreun. En die kwam niet lang daarna.
Mijn dochter, toen vijftien, werd zwanger door een aanranding. Ik was verbijsterd. Samen gingen we naar de dokter. Hij adviseerde een abortus. Na aandringen
van zijn kant hebben mijn dochter en ik besloten
naar een abortuskliniek te gaan. Vreselijk heb ik het gevonden. En mijn dochter ook. Ze wilde er daarna niet meer over praten. Ze sloot zich steeds meer in zichzelf op. Ze voelde zich schuldig. Ik ook. Ik hoorde steeds in mijn hoofd zeggen: moordenaar, moordenaar. Toen ze zestien jaar was, is ze van huis weggelopen. Drie maanden stond ze bij de politie te boek als vermist. Een vrouwelijk agent in Amsterdam was een vriendin van me en die heeft me steeds erg geholpen. Ik kon altijd heel goed met haar praten. Haar kon ik volledig vertrouwen, althans, dat dácht ik.
Uiteindelijk kwamen we erachter dat m’n dochter
in Spanje verbleef. Ik besloot er naar toe te gaan en mijn man ging ook mee. Onze dochter was immers
terecht! Mijn vriendin, de politieagente, ging ook mee. Toen ik begon te vermoeden dat mijn man al enige tijd meer dan een vriendschappelijke relatie
met haar had, leek laatste stukje van mijn levenshuis
in te storten. Op de terugweg uit Spanje zat ik achterin de auto, uitgeput, terneer geslagen en in de war. Zij zaten voorin, hand-in-hand.
Mijn dochter bleef in Spanje. Ze had er werk gevonden, woonde op kamers en had het goed voor elkaar. Ik had geen energie meer om iets voor haar te doen. Ik wist zelf niet hoe ik verder moest, of ik nog wel verder kon en of ik verder wilde. Op die terugreis kwamen er moordplannen in mijn hoofd op. Ik moest daar tegen strijden, want dat wilde ik niet. Ik stikte er bijna in. Ik wilde helemaal weg van de wereld; ik zet er een punt achter. Alleen thuis dronk ik hele fles rum leeg en nam een grote dosis medicijnen in. Die hoeveelheid en combinatie zal zeker werken.

Maar ik werd wakker, want ik gehoord: “Denk aan je kinderen, je bent er ook voor hen.” Ook: “Er komt nog meer voor je.” Half verdoofd stapte ik uit bed en ben toen van de trap af gevallen. De buren vonden
me buiten westen onderaan de trap. Ik kwam op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis. Daar kwam ik weer tot mijn zinnen. Ik moet mezelf aanpakken. Toen ben ik gescheiden. Ik pakte de koe bij de horens. Binnen de kortste keren had ik woonruimte.


Mijn zoon koos voor zijn vader, mijn dochter bleef bij mij, vooral ook omdat zij altijd het gevoel had door haar vader te worden afgewezen. Het was nooit goed, nooit goed genoeg. Daar is ze erg door bezeerd en beschadigd. Dat geldt ook voor mezelf en mijn zoon.

De hulpverlener van mijn zoon, met wie ik steeds overleg had gehad over de voortgang, belde me regelmatig
op om te informeren hoe het ging. Hij was in staat me te bemoedigen. Hij sprak met mij ook over zijn geloof. Hij was christen, ik niet. Ik moest er ook niets van hebben. Ik was wel op een christelijke lagere school geweest. Daar had ik van Jezus geleerd, dat Hij altijd wilde vergeven. Dat vond ik mooi. We kregen meer gesprekken, we kregen vriendschap en veel later vroeg hij me of ik zijn vrouw wilde worden. Zijn eerste huwelijk was na drie jaar gestrand. Hij was achttien jaar ongehuwd geweest en had gebeden om een gelovige vrouw.


Op een Alphacursus hoorde ik het Evangelie. Ik zag dat die mensen iets hadden wat ik miste. Aan het einde van cursus zei ik: “Het is net of ik op een evenwichtsbalk loop. Maar aan het einde val ik eraf.” Toen zei iemand daar: “Dat komt, omdat je je niet door Jezus durft te laten omarmen.” Toen brak ik stuk van binnen. Al mijn weerstand, mijn muren en mijn angsten werden doorbroken en ik viel in de armen van Jezus. Ik kon de brokstukken van mijn leven aan Hem overgeven. Er is daar heel diep met me doorgebeden, zodat ik alles eruit kon bidden en huilen voor Zijn aangezicht.


We zijn samen naar de Evangelische Gemeente gegaan.
Daar mocht ik worden gedoopt. Jezus had mij gevonden en mij een nieuwe schepping gemaakt. In die gemeente zijn we ook getrouwd. Later zijn we lid geworden van de Nederlands Gereformeerde kerk. Ik mag ook meewerken aan de Alphacursus. Wat Jezus
voor mij deed, wil Hij ook voor anderen doen. Ik had altijd angst voor mensen, maar in Gods werk is dat helemaal weggegaan.