‘Ik stelde geen vragen’

Feike ter Velde • 87 - 2011 • Uitgave: 23
Reza Freidouni

Op 8 oktober 2010 kwam hij rechtstreeks uit Iran in Nederland aan. Uitgeput, koud en na dagen zonder eten vooral hongerig. Vanuit Turkije, verborgen in een vrachtwagen met enkele flesjes water en wat chocolade, duurde het zes dagen voordat hij mocht uitstappen. Hij was in Nederland, had de chauffeur gezegd, maar dat begreep hij niet. “Als je die kant oploopt kom je in Amsterdam,” zei hij. Toen begreep Reza dat hij in Holland was. Hij ging lopen, kwam in de stad, ging op zoek naar een politiebureau en vond dat. “Kom maandag maar terug, want het is weekend.” Het was vrijdagmiddag ongeveer vier uur. Hij stond onmiddellijk weer buiten.
Reza Freidouni (33) vertelt…


Ik ben geboren in een arm islamitisch gezin van acht kinderen in de stad Shiraz. Na mijn middelbare school kwam ik te werken bij de Iraanse luchtmacht, waar ik een opleiding kreeg tot luchtmachtpiloot. Ik had het ver geschopt in het werk waarvan ik enorm genoot.
Na een werkdag zag ik een oude man langs de autoweg lopen. Ik dacht: ik zal hem even meenemen. We praatten gezellig met elkaar. Twee dagen later vond ik een boek in mijn auto. Het was het Nieuwe Testament. Deze man had dit boek voor mij achtergelaten. Ik dacht, dit is net zo iets als de koran. De koran is een aanvulling op de Bijbel. Ik begon te lezen in Matteüs-evangelie en snapte er niets van. Ik legde het weg en ik vergat het.

Ik beëindigde mijn werk bij de luchtmacht en kreeg werk bij de politie in de stad Esfahan – met ongeveer tien miljoen inwoners. Ik kreeg een training als politieman. Ik was daar terecht gekomen, omdat mijn leven gevaar liep. Er zijn in Iran allerlei politieke groepen, die andere groepen en ook de overheid bespioneren. Men benaderde mij ook, maar ik weigerde. De druk werd opgevoerd. Mijn familie werd bedreigd met de dood. Kortom, ik moest weg om mijn leven te redden.
Ik begon in Esfahan een nieuw leven. We schaduwden mensen die op een lijst stonden als crimineel. Een andere taak was om ondergrondse kerken te bestuderen. Ik leerde die groepen erg goed kennen. Ik was altijd in burger en moslim en stelde geen vragen. Soms werden mensen gevangen gezet. Ik heb dat nooit actief hoeven doen en ook niemand hoeven neerschieten, hoewel dat vaak gebeurde. Iedereen hield iedereen in de gaten. De hogere leiding had overal ogen; het was een verstikkend klimaat. Een keer stond ik bij de deur, terwijl collega’s naar binnen gingen in zo’n ondergrondse kerk. Ze mishandelden mensen, terwijl ik het zag. Ze werden uitgescholden. Ik vroeg mijn collega waarom hij die mensen mishandelde. Hij zei dat ze ongelovigen waren en dat ze geloofden dat Isa – dat is Jezus in de koran – aan het kruis gestorven was. Maar ik had eerder in die Bijbel over de kruisiging gelezen.
Thuis ging ik kijken in de koran wat daarin over Jezus stond. Wie is Hij in de koran en hoe stierf Hij dan? Ik voelde ineens dat de koran zo anders was dan voorheen. De teksten spraken elkaar zo tegen. Ik kon nergens een antwoord vinden. Ik ging ook weer in het Nieuwe Testament lezen en vond daarin een grote eenstemmigheid, in tegenstelling tot de koran. Ik werd door de koran steeds op het verkeerde been gezet. In Iran letten ze erg op je gedrag als moslim. Deed je niet goed mee, dan had je weinig kans op een goede werkplek. Ik ging op onderzoek uit om de geschiedenis van de islam beter te leren kennen. De sji’ieten hebben iets anders toegevoegd, bijvoorbeeld: wat de imam zegt gaat bóven de koran uit. Zo ontstaat er grote willekeur in de behandeling van gewone mensen.

Op een dag ging ik met mijn groep een huis van een ondergrondse kerk binnen. Er waren vier personen binnen. Zij werden geboeid afgevoerd. Wij doorzochten het huis. Ik zag een man die zich in een kast had verstopt, maar zweeg en liet hem zitten. Het huis werd verzegeld, terwijl ik wist daar er nog iemand zat. Na mijn werk ging ik naar het huis en vond de man. We praatten samen en hij dacht dat ik geld wilde. Ik wilde geen geld van hem. Ik vertelde hem wat ik van de koran had ontdekt en ook van de Bijbel. Hij gaf me een omhelzing. Wij werden hele goede vrienden. Hij is nu ook in Nederland als vluchteling! We hadden veel contact met elkaar en hij legde me heel duidelijk het Evangelie uit. Hij bad een gebed en ik herhaalde het. Maar daarna kon ik meteen zelf bidden en de Here Jezus danken voor wie Hij was en wat Hij had gedaan. Ik bad dat ik meer van Hem wilde weten en wilde groeien in mijn geloof. Ik had grote blijdschap!

Ik had een collega verteld, dat ik christen was. Het gevolg was dat ik meer dan duizend kilometer verderop werd geplaatst, in de stad Bushehr – met ongeveer twee miljoen inwoners. Ze gaven geen reden op, maar ik moest weg. De nieuwe commandant daar zei me dat ik terug moest gaan naar de luchtmacht. Hij had politieke ambities. Op een ochtend zei hij me, dat ik iemand om politieke redenen moest ombrengen. Ik zei dat ik christen was en dat de Bijbel zegt: “Gij zult niet doden.” Ik zei dat ik het niet kon doen.
Ik werd in de gevangenis gegooid waar ik vier maanden zat. Twee maanden lang werd ik erg gemarteld. Na twee maanden vroeg men of ik het wilde doen. Ik zei dat ik het zou doen. Drie dagen was ik in het huis van mijn zus. Ik zocht contact met mijn vader en vertelde hem wat mij was overkomen. Hij zei dat hun doel was mij om te brengen, omdat ik christen was geworden. Mijn vader betaalde iemand om me te helpen het land te verlaten. Overal werd ik in de gaten gehouden door de geheime politie. Ik verkleedde me in een boerka en maakte me op als een vrouw. Zo ben ik het huis uit gekomen zonder gevolgd te worden.

Ik reisde richting de Turkse grens. Ik begon te lopen om vijf uur ’s middag, om twaalf uur ‘s nachts was ik op de top van de berg. Via mensensmokkelaars kwam ik in een Turks dorp. Ik moest tweeduizend dollar betalen. Zij zaten op een paard en ik volgde te voet. Het was donker, ik zag een politiepost in de verte. Ik was doodmoe, maar moest heel omzichtig lopen, heuvel op heuvel af. Ik was steeds compleet buiten adem. In dat dorp verborg ik me in een beestenstal. Ik was heel bang gepakt en teruggestuurd te worden. Dat zou het einde van mijn leven betekenen. Ik reisde in een vrachtauto naar Istanbul. Ik wist niet naar welk land ik wilde, als het maar ver weg was. Zes dagen zat ik in de vrachtauto met een paar stukken chocola, een beetje water en enkele slaappillen.
Net buiten Amsterdam werd ik afgezet. Ik wist niet waar ik was, het was vrijdagmiddag en de politieman zei me, dat het weekend zou worden en dat ik maandag terug moest komen. Ik had geen geld meer, ik had geen winterkleding en ik wist niet waar ik heen moest. Hier hebben ze me volkomen alleen gelaten. Uiteindelijk kwam ik per trein in Sittard uit. Opnieuw zei de politie daar het weekend was, vrijdagavond heel laat. Ik bleef op het station en vond voedsel in een vuilnisbak. Ik ging naar de trein op zaterdagmorgen, de conducteur belde de politie en ik werd naar het politiebureau gebracht. Ik kreeg te eten, want ik had verteld dat ik een officier was in het leger en ze kregen respect voor me. Zo kwam ik in kamp Crailo bij Bussum terecht. Daar zit ik nu, te wachten op mijn lot: mag ik blijven of niet.

Hier zijn enkele andere Iraanse christenen, we doen samen Bijbelstudie, we gaan naar de kerk en ik ben gedoopt op 27 maart jl. Ik heb veel vrienden daar en Tijmen en Herma, leiders in die kerk, zijn als mijn ouders. Ik ben zo gelukkig! Jezus is mijn God, mijn Redder en Hij woont in mij door de Heilige Geest.

Feike ter Velde