“…Indien gij liefde onder elkander hebt…”

Feike ter Velde • 83 - 2007 • Uitgave: 20
We horen de verzuchting zo vaak onder christenen rond allerlei kwesties: “Wat is de liefde toch ver te zoeken…”. Wat er dan precies met ‘liefde’ wordt bedoeld is niet altijd duidelijk. Doelt men op acceptatie van de ander, of juist op vergeving? Men kan vele kanten uit denken. Maar het Bijbelse woord ‘liefde’ duidt op een volstrekt ander begrip dan wij zouden kunnen bedenken.
Als we die liefde toch zouden kennen….!

De liefde in de Bijbelse zin van het woord, in de Bijbelse betékenis, heeft een goddelijke oorsprong en heet in het Nieuwe Testament: ‘agapè’. Het doelt op de liefde die God voor ons heeft en die in het offer van Christus aan het kruis tot volle uitdrukking komt. Iedereen kan aanvoelen dat díe liefde niet past bij een mens. Het is te groot, te onbereikbaar, te mooi om waar te zijn. Want het is een liefde die zichzelf opoffert voor de ander, zowel voor vriend als voor vijand. Dat kan van geen mens gevraagd worden. Toch is het juist dát wat Jezus aan Zijn discipelen - en dus ook aan ons - opdraagt… als gebod! De hele tekst luidt aldus: “Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u liefgehad heb, dat gij ook elkander liefhebt” (Joh. 13:34).

De Heiland zegt er uitdrukkelijk bij dat het om een nieuw gebod gaat. De Here had het kennelijk nog nooit eerder zo bevolen, ook niet in de wetgeving aan Israël. Het is nieuw en… het is een gebod. Ook in het Oude Testament komen we toch wel in één of andere vorm het liefdesgebod tegen? Hoe kan de Heer hier dan zeggen dat het om een nieuw gebod gaat? Dat zegt Hij omdat het om het unieke woord ‘agapè’ gaat. Hij zegt niet dat we elkander moeten liefhebben, maar dat we elkander moeten liefhebben, zoals Hij ons heeft liefgehad. Vanwege die volstrekt onmogelijke opgave is het een volkomen nieuw gebod. En we moeten er direct bij zeggen dat het voor iedereen onmogelijk is eraan te voldoen. Daarom wordt het ook zo bitter weinig onder ons, christenen, gevonden. We worden verscheurd door onderlinge conflicten, door motieven van eigenbelang, door jaloezie en afgunst, maar hebben niet een zelfopofferende liefde voor elkaar in de Gemeente van Christus.
Daarom ziet de wereld niets in de kerk… integendeel, men heeft een afkeer van de kerk. Dat moet toch ergens vandaan komen, die afkeer? Want Jezus zegt, dat als we elkander lief zouden hebben, dat de wereld dán zou zien dat we leerlingen van Jezus zouden zijn. Maar het wordt nauwelijks gevonden… helaas! Hoe kan de Heer zo’n gebod geven als wij er niets mee kunnen?

Wel, het is direct verbonden aan de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag. Dáár heeft het alles mee te maken. Het is de liefde Gods - agapè - uitgestort in onze harten door de Heilige Geest (Rom. 5:5)! Het is die liefde die door de Geest in ons woont, die het mogelijk maakt aan het gebod van Jezus te voldoen: “Hebt elkander lief.” Is dat niet onder ons aanwezig, dan hebben we nog weinig weet van het christelijk geloof zoals de Schrift ons dat onderwijst. Dan hebben we kennelijk die Geest van God niet in ons en dan zijn we dus nog in onze ‘oude staat’ , die van Adam, de zondaar. Dan moeten we nog veranderd worden, door de Geest! Je kunt een prediker van het evangelie zijn en toch deze liefde van God missen. Dat is dan toch een grote tragiek!

Het komt hier toch ten diepste aan op integriteit! Al deze heerlijke dingen staan in de Bijbel en ze worden ons aangereikt door de Heilige Geest. Daarom is het mogelijk elkaar lief te hebben met de liefde van God. Maar als we niet aan dat liefdesgebod voldoen, dan klopt er iets niet. We zijn dan als christen niet integer, we hebben de prijs niet betaald om Christus te volgen. Daarom zijn onze woorden, zelfs al zijn ze vanaf de kansel gesproken, niet zuiver. De Gemeente wordt niet opgebouwd, eerder afgebroken. Het leiderschap in de kerk, voorgangers en oudstenraad (kerkenraad), is niet betrouwbaar, de kerk is geen veilige plaats en er geschiedt manipulatie in onderlinge afgunst, jaloezie, ergernis en al dit soort dingen meer. Wat is de kerk dán ver van God weggeraakt.
Het was begin jaren ’70 toen in Canada een opwekking uitbrak in een grote kerk in Saskatoon. Het begon allemaal met een diepe prediking van een evangelist. De predikant van die grote kerk - met zes hulppredikanten aan zijn zijde om het vele werk te doen - zat ook onder het gehoor van deze evangelist. Hij werd diep in zijn hart getroffen en zag dat hij zelf ook de prijs moest betalen, die hij nooit had betaald. Natuurlijk was hij wel een gelovige man, natuurlijk wilde hij niets liever dan God dienen, Zijn Woord getrouw verkondigen en vrucht zien in zijn leven en arbeid. Maar dat was er nauwelijks. Hij werd gewaardeerd en geprezen in zijn kerk. Maar ineens zag hij het. In die overvolle kerk, met veel van zijn eigen kerkleden en kerkenraad in het publiek, liep hij over het middenpad naar voren, vroeg het woord en beleed door de microfoon zijn zonde, zijn onoprechtheid, zijn liefdeloosheid, zijn falen als christen en als predikant. Hij knielde neer op datzelfde podium en beleed zijn zonde en falen ook aan God. Het bleef doodstil, langzaam rolden bij velen steeds meer tranen over de wangen, totdat zij in onbedaarlijk snikken uitbarstten. Velen zagen door dit gebeuren hun eigen zonde en falen, hun eigen liefdeloosheid, hun lust tot roddelen en negatief praten over anderen. De één ging naar de ander toe om te vragen om vergeving. Er kwam geen einde aan die samenkomst. Niemand wilde naar huis. De Geest van God daalde neer in de kerk. Er was verzoening, vergeving, openheid en warme hartelijkheid. Sommigen moesten in de dagen en weken daarna door diepe bevrijdingssessies, om de strikken van de leugen in de eigen ziel te ontwarren. Mensen zaten vast in slavernij en werden innerlijk gebonden door de duivel. Anderen moesten vrijkomen van een vervloeking over hun leven. Als dan de bevrijding doorbrak, kwam er weer nieuwe blijdschap. De liefde van God werd ervaren en was bijna tastbaar aanwezig.

In tijden dat dit gebeurt, gaat de Geest van God bijzonder werken in het leven van mensen. Mensen komen er soms achter dat er een vloek over hun leven is uitgesproken. Als iemand in de kinderjaren al te horen heeft gekregen: “Jij bent niets en jij kunt niets” - sommige ouders hebben dat op hun kinderen gelegd(!) - dan kunnen zij in hun latere leven daar altijd nog onder gebukt gaan. Het werkt als een soort vervloeking over hun leven. In allerlei situaties uit zich dat, in relatieproblemen, in gezondheidsproblemen en noem maar op. In tijden dat de Geest bijzonder gaat werken en de liefde Gods openbaar komt, worden ook deze dingen bespreekbaar en de weg naar verlossing en bevrijding komt in zicht. Waar men er eerder niet over durfde spreken wordt dan hardop gezegd, het wordt begrepen door broeders en zusters, er is pastorale hulp beschikbaar door mensen die vervuld zijn van de liefde Gods en dan breekt genezing door. Als we dát toch zouden zien en ervoor gingen bidden, een ieder in zijn eigen kerk of gemeente, wat zou dat een zegen kunnen worden. Is dat niet wat we nodig hebben in deze verwarde tijd? Hij maakt ‘de woestijn van ons leven dan tot een waterplas’ (Jes. 41:18). Jezus zegt: “…indien gij liefde onder elkander hebt.

Feike ter Velde