Instelling van het Purimfeest

Gieneke van Veen-Vrolijk • 85 - 2009 • Uitgave: 2
Esther 9:20-32

Dit deel omvat de geschiedenis van MordechaiÂ’s brieven aan de Joden (vers 20-28), gevolgd door de vermelding van Esthers bevestiging hiervan (vers 29-32).1 Het Purimfeest moet dienen als permanente herdenking van de redding van de Joden uit hun noodsituatie. De naam van dit feest wordt gevormd door het meervoud van het woord ‘pur’,2 dat door Haman werd geworpen (3:7; vgl. 9:24). Zo herinnert zelfs de naam van het Purimfeest aan de ‘grote wending’.

Mordechai schrijft aan de Joden in Perzië (9:20-22)
In dit tekstdeel worden de data van de jaarlijkse viering van deze uitredding vastgelegd, zodat toekomstige generaties dit niet zullen vergeten. Alle gebeurtenissen rond de zelfverdediging van Joden worden door Mordechai opgetekend en hij zendt brieven naar de Joden in Ahasveros’ rijk, veraf en dichtbij (vers 20).3 De bedoeling hiervan is te bepalen dat de Joden elk jaar de 14e en 15e Adar zullen onderhouden als feestdag (vers 21). Deze dag wordt bevestigd en is vooral bedoeld om te gedenken dat zij als Joden rust verkregen van hun vijanden (vers 22).4 Mordechai’s schrijven bevat een compacte omschrijving van de gebeurtenissen die tot deze instelling van het Purimfeest hebben geleid: rust van vijanden, verdriet en klagen keerden om in een blij feest. Bij het rustthema staat hier ook het motief van de wending centraal, in de maand waarin het ‘werd veranderd voor hen’. De omkering is volkomen: verdriet wordt vreugde, en treuren en rouw worden viering.5 De verteller vermeldt opnieuw dat de viering incompleet is zonder een feestmaaltijd en het uitwisselen van lekkernijen en speciale ‘porties’, waarbij hij nu expliciet wijst op de verplichting hierbij zorg te dragen voor de armen (vgl. vers 19).6

Joden verplichten zichzelf tot jaarlijkse tweedaagse Purimviering (9:23-28)
In dit tekstdeel wordt de herkomst van de naam van het Purim uitgelegd, waarbij een deel van de geschiedenis herhaald wordt. De Joden aanvaarden7 de verplichting om jaarlijks de Purimviering in acht te nemen (vers 23). Hiermee krijgt het zo spontaan tot stand gekomen feest ‘dat zij waren begonnen te doen’8 (vers 18-19) een officiële status.
Het vervolg biedt een samenvatting van Hamans genocideplan tegen de Joden, waarbij vermeld wordt hoe de ‘meest gunstige’ dag hiervoor werd bepaald (vers 24).9 Haman wordt hier de ‘tegenstander van alle Joden genoemd’ die bedacht had hen te verschrikken en geheel uit te roeien.10 De auteur vermeldt dat Hamans boosaardige bedenksels, beraamd tegen de Joden, echter op zijn eigen hoofd zijn teruggekeerd zijn en hoe hij en zijn zonen eindigden aan de galg (vers 25). Hij wijst erop dat het genocideplan bij Ahasveros bekend werd en dat de koning gebood dit door brieven tegen te gaan, waarmee gedoeld wordt op Mordechai’s tegenedict. De koning wordt hier zeer positief beschreven.11 De verteller wijdt niet uit over de manier waarop Hamans plan de koning bereikte (vgl. 7:3-6), maar volstaat met de onduidelijke mededeling ‘toen zij voor de koning kwam’.12 Dat Esther het plan van een tegenedict Ahasveros aanreikte, komt hier niet naar voren. De aandacht is nu gericht op Mordechai’s optreden inzake de instelling van het Purimfeest.
Dit feest wordt genoemd naar het ‘pur’ dat de vijand wierp en viert de rust, opluchting en vreugde van de Joden vanwege hun uitredding (vers 26). Om die reden nemen de Joden graag de verplichting op zich dit feest overal, jaarlijks gedurende twee dagen te vieren overeenkomstig de gestelde bepalingen (vers 27).13 Ook hun nakomelingen en allen die zich bij hen zullen aansluiten (vgl. 8:17), zijn tot deze viering verplicht.14 Uitdrukkelijk wordt herhaald dat de Purimviering door alle Joden, waar zij zich ook bevinden, door alle familieleden en door alle generaties onderhouden moet worden, zonder dat men hiervan zal afwijken (vers 28).15 Deze strikte naleving is bedoeld om de herinnering16 aan de wonderlijke uitredding van de ondergang levend te houden in alle geslachten!

dr. Gieneke van Veen-Vrolijk

1 Veel uitleggers gaan er van uit dat deze tweede en derde beschrijving van de instelling van het Purimfeest afkomstig zijn van een andere auteur. Dit deel zou toegevoegd zijn om een feest dat niet op de Mozaïsche wetgeving teruggaat te legitimeren. Thematische en stilistische gegevens van dit deel pleiten echter voor de aanname van één auteur van het boek.
2 Het woordje për ‘lot’ neemt hier een belangrijke plaats in: in het enkelvoud komt het tweemaal, in het meervoud vijfmaal voor.
3 De verzen 20-22 vormen in de MT één lange, complexe zin. De hier voorkomende uitdrukking ‘deze dingen’ slaat op het voorafgaande en niet op wat volgt.
4 De woorden lacăś´t’´tām ‘om deze te doen’ vat de inhoud van vers 21 m.b.t. de viering op de 14e en 15e Adar samen.
5 Mordechai gebruikt dezelfde beelden en uitdrukkingen waarmee de profeten de omkering van rouw in vreugde beschrijven (Jes. 35:10; 51:11; 61:3; Jer. 31:13; Klaagl. 5:15); hiermee plaatst hij deze gebeurtenissen in het kader van Gods verbondstrouw, waardoor de Joodse gemeenschap na de ballingschap kan ontdekken dat God hen ook in de Diaspora opzoekt met zegeningen.
6 Het begrip mān´t ‘delen/porties’ m.b.t. bijzonder voedsel en/of uitgekozen gerechten komt (anticiperend) voor in 2:9,18.
7 De MT heeft hier een werkwoordsvorm in het enkelvoud qibbēl ‘aanvaardde’; de LXX vat dit op als een meervoud, in overeenstemming met de Qere van vers 27.
8 In de LXX wordt dit versdeel niet vertaald.
9 Het was in Assyrië gebruikelijk het lot te werpen om eigendommen te verdelen of voor waarzeggerij; in de Perzische periode was dit ook een voorkomend gebruik.
10 De laatste werkwoordsvormen van vers 24 ləhummām ‘om hen te verschrikken/verwarren’ en ləÂ’abbədām ‘om hen om te brengen’ vormen een hendiadys (twee woorden die samen één begrip weergeven): om hen volkomen te vernietigen; hierbij vormt ləhummām - van het werkwoord hmm ‘verwoesten, maar ook verschrikken/verwarren’ - een woordspeling met de naam hāmān ‘Haman’. Vgl. SV: ‘om hen om te verslaan’; NBG: ‘om hen te vernietigen’; NBV: ‘om paniek onder hen te zaaien’.
11 Dat hij niet bij machte was Hamans edict tegen te houden en dat een tegenedict nodig was om het ongedaan te maken, wordt hier niet vermeld.
12 Vers 25 is grammaticaal moeilijk en onzeker. Het vrouwelijk enkelvoud van ‘komen’ doet hier denken aan Esther, maar haar naam komt in vers 24-26 niet voor in de MT. Vgl. SV: ‘Maar als zij voor de koning gekomen was’; NBG: ‘doch toen (Esther) tot de koning gekomen was’.
13 Wat betreft de tweede werkwoordsvorm ‘aanvaardden’ heeft de Qere de voorkeur i.v.m. de meervoudsvorm van het onderwerp en de voorafgaande werkwoordsvorm.
14 De woorden loÂ’yacăb´r ‘en/opdat men niet zal overtreden’ kunnen verschillend worden vertaald; SV: ‘dat men het niet overtrade’; NBG: ‘dat zij, zonder ooit over te slaan’; NBV: ‘om… nooit ongemerkt voorbij te laten gaan’.
15 Opnieuw komt hier een hendiadys voor; deze dagen ‘zullen worden herdacht en zullen worden onderhouden/gedaan’ betekent: deze dagen ‘zullen strikt onderhouden worden’.
16 Dit vers begint en eindigt met een verwijzing naar het ‘gedenken’; het werkwoord zkr ‘gedenken’ wordt vaak gebruikt bij inachtneming van vieringen (Ex. 13:3; 20:8; Deut. 5:12).


Studiebijbel
Een van onze vaste auteurs is dr. A.E.M.A. van Veen-Vrolijk. Ze is ook verbonden aan de Studiebijbel. De Studiebijbel is de naam voor een serie Bijbelcommentaren waaraan de laatste twintig jaar is gewerkt. Gemiddeld publiceert de Studiebijbel één commentaar per jaar. Gieneke van Veen-Vrolijk levert vanaf het begin hieraan haar bijdrage. Ze doet hiervoor de interlinievertalingen (letterlijke vertaling van het Hebreeuws in het Nederlands). Om u een indruk te geven van de Studiebijbel geven we u een voorproefje van de nog te verschijnen publicatie over Esther. Zo moet u ook de voetnoten lezen. De commentaar op Esther komt medio mei 2009 beschikbaar.
Mocht u meer willen weten over de Studiebijbel, of ook een abonnement op de Studiebijbel willen afsluiten, dan kan dat via www.studiebijbel.nl.