Israël, je kunt er niet omheen

Ton Stier • 92 - 2016 • Uitgave: 18
Vereerd om in Het Zoeklicht een aantal artikelen over Israël te mogen schrijven, wil ik graag deze eerste studie wijden aan de stelling: ‘Israël, je kunt er niet omheen’.

Waarom Israël?
Misschien denkt u stiekem wel eens: “Wat moet ik eigenlijk met artikelen over Israël? Ik heb meer behoefte aan Bijbelstudies waardoor ikzelf word opgebouwd.” Heel begrijpelijk, want voor een christen is geestelijk voedsel van levensbelang. Maar weet u, als je Gods plan met Israël bestudeert, ga je Bijbelse waarheden in een veel bredere context zien. Het is alsof je van een twee dimensionaal naar een driedimensionaal beeld gaat. Alles komt in een dynamisch reliëf te staan. Daarbij komt dat meer dan driekwart van de Bijbel over Israël gaat. Wie dus het thema Israël negeert, houdt maar een dun Bijbeltje over.
Is onze positie als christenen binnen Gods heilsplan dan minder belangrijk? Nee, zeker niet. Luister maar wat de apostel Paulus over de gemeente zegt: ‘En Hij heeft alle dingen aan Zijn voeten onderworpen en heeft Hem als hoofd over alle dingen gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is en de vervulling van Hem Die alles in allen vervult’ (Efeziërs 1:22-23). God heeft dus ook met de gemeente een groots plan. Zowel voor nu, om ‘aan de overheden en machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid van God bekend te maken’ (Efeziërs 3:10), alsook in de toekomst, om ‘in de komende eeuwen de allesovertreffende rijkdom van Zijn genade te bewijzen’ (Efeziërs 2:7).
We kunnen echter de positie en roeping van de Gemeente pas goed begrijpen als we ook een Bijbels zicht krijgen op de positie en roeping die God aan Zijn aardse volk Israël heeft toevertrouwd. God is en blijft immers de God van Israël.1

Drie categorieën mensen
De Bijbel onderscheidt de mensheid in drie categorieën, zoals blijkt uit Paulus’ oproep aan de Korintiërs: ‘Geef geen aanstoot, niet aan de Joden en de Grieken en ook niet aan de gemeente van God’ (1 Korintiërs 10:32). Als we dit onderscheid tussen Joden, Grieken (een aanduiding voor heidenen) en de gemeente in gedachten houden, zullen we merken dat de hele Bijbel wel voor ons is, maar niet de hele Bijbel over ons gaat. Denk bijvoorbeeld aan een tekst als Jesaja 41:10: ‘Wees niet bevreesd, want Ik ben met u, wees niet verschrikt, want Ik ben uw God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met Mijn rechterhand, die gerechtigheid werkt’. Hier spreekt de HEERE tot Zijn volk Israël. We lezen namelijk in de voorgaande verzen: ‘Maar u, Israël, Mijn dienaar, u, Jakob, die Ik heb verkozen, het nageslacht van Abraham, die Mij liefhad, u, die Ik gegrepen heb van de einden der aarde, geroepen uit haar uithoeken, en tegen wie Ik zei: U bent Mijn dienaar, Ik heb u verkozen, Ik heb u niet verworpen.’ Mag je zo’n bemoedigende tekst dan niet op jezelf toepassen? Jazeker, mits je maar goed in gedachten houdt dat deze woorden in de eerste plaats zijn geadresseerd aan Israël. En nu we het toch over ‘adressering’ hebben. Eigenlijk is de Bijbel een boek vol Goddelijke brieven, waarvan de Afzender altijd Dezelfde is, maar waarvan de adressering verschillend kan zijn, te weten: Joden, heidenen en de Gemeente Gods.

Egocentrisch of Christocentrisch
Daarbij komt dat we de Bijbel niet egocentrisch, maar christocentrisch moeten lezen. Want niet Israël of de Gemeente, maar Christus Zelf is het grote Onderwerp van de Bijbel. Filippus benoemt het zo mooi, als hij tegen Nathanaël zegt: ‘Wij hebben Hem gevonden van Wie Mozes in de wet geschreven heeft en de profeten, Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazareth’ (Johannes 1:46). Mozes en de profeten, allemaal schreven ze over Hem, maar let wel, steeds in relatie tot het volk waaruit Hij is voortgekomen: Israël. De Gemeente was in die tijd namelijk nog een ‘geheimenis, dat eeuwen en geslachten lang verborgen is geweest’ en ‘dat in andere tijden niet bekendgemaakt is aan de mensenkinderen’ (Kolossenzen 1:26; Efeziërs 3:1-12).
Een duidelijk voorbeeld van Christus’ exclusieve komst voor Israël vinden we in de aankondiging van Zijn geboorte door de engel Gabriël aan Maria: ‘En zie, u zult zwanger worden en een Zoon baren en u zult Hem de naam Jezus geven. Hij zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden, en God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven, en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde komen’ (Lucas 1:31-33). We zullen dit onderwerp eens in een ander artikel behandelen, maar het is goed om hier alvast te wijzen op een van de belangrijkste redenen van Christus’ komst, namelijk om – zoals Paulus verwoordt – ‘de beloften aan de vaderen (van Israël) te bevestigen’ (Romeinen 15:8).

Waarom Israël?
En dan komen we al snel bij de vraag: “waarom Israël?” Heeft God Israël uitverkoren omdat het zo’n groot volk is? Nee hoor. De HEERE zegt: ‘Niet omdat u groter was dan al de andere volken heeft de HEERE liefde voor u opgevat en u uitgekozen, want u was het kleinste van al de volken’ (Deuteronomium 7:7). Heeft God dan misschien Israël uitverkoren omdat het zo’n gehoorzaam volk is? Ook dat niet. Met het oog op de landbelofte zegt Mozes: ‘Daarom moet u weten dat het niet vanwege uw gerechtigheid is dat de HEERE, uw God, u dit goede land geeft om het in bezit te nemen, want u bent een halsstarrig volk’ (Deuteronomium 9:6). En toch zegt Mozes dat God ‘ú (Israël) heeft uitgekozen uit alle volken op de aardbodem om voor Hem tot een volk te zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is’ (Deuteronomium 7:6). Het woord ‘eigendom’ is hier de vertaling van het Hebreeuwse woord ‘segoela’, dat ook vertaald kan worden met ‘kleinood’, oftewel iets heel kostbaars. Israël is dus voor God een kostbaar bezit. Dat blijkt ook uit het feit dat de Heere hen tot twee keer toe ‘Zijn oogappel’ noemt. En dat maakt het eigenlijk nog persoonlijker. Het volk is deel van Hemzelf. “Want”, zo luidt de waarschuwing in Zacharia 2:8, ‘wie u aanraakt, raakt Zijn oogappel aan.’ Israël is dus voor God zowel een kostbaar kleinood als een kwetsbaar bezit, dat beschermd moet worden. En als het toch (aan)geraakt wordt, voelt de Heere Zelf de pijn, want hun verdriet is Zijn verdriet en hun pijn is Zijn pijn. Zo lezen we in Jesaja 63:9a: ‘In al hun benauwdheid was Hij benauwd.’ Op de vraag waarom God Israël heeft uitverkoren om Zijn volk te zijn, antwoordt Mozes: ‘vanwege de liefde van de HEERE voor u, en om de eed die Hij uw vaderen gezworen had, in acht te nemen’ (Deuteronomium 7:8). God geeft geen verklaring voor Zijn liefde, want God is liefde.
Zo zijn er eigenlijk twee belangrijke verbindingen tussen God en Israël: Zijn liefde en de eed die Hij aan hun vaderen gezworen heeft. Nee, Israël, je kunt er niet omheen, sterker nog, uit liefde voor God en Zijn volk, wil je niet om Israël heen!

Ton Stier

1 Een aanduiding die we bijna 200 keer in de Bijbel tegenkomen.