Kind van God zijn

Oscar Lohuis • 85 - 2009 • Uitgave: 9
‘…omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods’ (Rom. 8:21).

Het is zo gewoon geworden om te spreken over het kind van God zijn, dat wij ons vaak niet meer realiseren hoe bijzonder dat is. Paulus schrijft in Romeinen 8 over de heerlijkheid van de kinderen van God. De schepping zelf is op weg naar het bevrijd worden van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid en het gaan delen in de heerlijkheid van Gods kinderen. De schepping wacht op het openbaar worden van de kinderen van God, dat wil zeggen, op het moment dat zichtbaar zal worden wat God voor Zijn verloste kinderen heeft gedaan. De Here God is bezig om een volk voor Zichzelf te verlossen door het middelaarschap van Christus en daardoor Zijn eigen naam groot te maken. En uiteindelijk zal zelfs de schepping zelf delen in hún heerlijkheid.
Waar bestaat die heerlijkheid uit? Onder andere dat God alle dingen in het leven van Zijn kinderen laat medewerken ten goede (vers 28). Wij zien hier en nu niet altijd hoe dat in zijn werk gaat. Soms begrijpen we niet waarom sommige dingen gebeuren. En we moeten het ook niet zo uitleggen dat alles in dit leven altijd beter zal worden, ook bijvoorbeeld ten aanzien van onze gezondheid of onze (materiële) omstandigheden. Dit vers moeten wij lezen in de context. God laat alles medewerken aan de bestemming die Hij voor ons heeft: dat wij meer op Zijn Zoon gaan lijken. We zijn bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon en alle dingen die er in het leven van een waar kind van God gebeuren, laat God meewerken tot dát doel. In hetzelfde hoofdstuk spreekt Paulus over vervolging, verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, gevaar, het zwaard, het gedood worden, gerekend worden als slachtschapen. Voor veel gelovigen in de jaren ’60 van de eerste eeuw, de tijd van Nero, was dit letterlijk het geval. En toch gold ook voor onze broeders en zusters die in die tijd voor de leeuwen zijn geworpen of gekruisigd of in brand zijn gestoken, dat God dat heeft laten meewerken aan het doel dat Hij met hen had. Nu zijn zij bij Christus en voor al Gods kinderen geldt dat zij Hem zullen zien en Hem gelijk zullen zijn. Dat is uiteindelijk ook veel belangrijker dan aards geluk en aardse voorspoed en het leven op aarde zelf. Voor Gods kinderen geldt dat hun leven niet meer stuk kan, wat er ook gebeurt en dat God, dwars door alles heen, Zijn kinderen tot hun hemelse bestemming laat komen.
Een ander aspect van de heerlijkheid van Gods kinderen in het heden is de werking van de Heilige Geest. Vers 26 spreekt over onuitsprekelijke verzuchtingen. Ik meende altijd dat hiermee de verzuchtingen van de Heilige Geest bedoeld worden. Maar na het lezen van meerdere vertalingen en het commentaar van anderen is mij duidelijk geworden dat het gaat over onze onuitsprekelijke verzuchtingen. Wij zuchten nog (vers 23), soms ervaren wij dit leven als zo zwaar, dat wij niet meer weten hoe wij moeten bidden. Het gaat over verzuchtingen die wij niet met woorden kunnen uiten, waar wij geen uiting aan kunnen geven, gewoon omdat het te moeilijk onder woorden te brengen is.
Ik herinner mij wel tijden in mijn eigen leven dat ik nauwelijks kon bidden vanwege de verwarring in mijn hoofd en het op slot zitten van mijn gevoelens. Maar dan, juist dan, komt de Geest onze zwakheid te hulp. Als wij niet kunnen bidden, dan mogen we weten dat de Heilige Geest voor ons pleit, dat Hij in onze toestand van het zelf niet kunnen uitspreken het van ons overneemt en voor ons bidt, waar wij dat zelf niet kunnen. Welk een liefde van God spreekt hieruit. Hij weet precies wat wij nodig hebben, de Geest bidt naar de wil van God en zal daarom ook verhoord worden door de Vader.
De heerlijkheid van Gods kinderen in de toekomst komt ook naar voren in Romeinen 8. Het is niets anders dan de verlossing van ons lichaam. Wij zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam (vers 23). Straks zullen wij verlost zijn van onze sterfelijkheid. Ook ons lichaam zal delen in de heerlijkheid van de opstanding. Jezus is als eerste opgestaan uit de dood en leeft voor eeuwig in een verheerlijkt, onsterfelijk lichaam. Straks zullen al Gods kinderen ook opstaan uit de dood en voor eeuwig leven in een verheerlijkt, onsterfelijk lichaam. Daarom hoeven wij niet bang te zijn voor de dood. Het is toch maar voor even dat ons lichaam in het graf ligt. Wij gaan naar Christus bij het sterven en zullen bij Hem zijn totdat de dag aanbreekt dat zelfs ons lichaam in alle delen onberispelijk bewaard zal blijken te zijn. Hij is de Here die ons uiteindelijk helemaal geneest, naar geest, ziel en lichaam.
Bent u al gekomen tot zaligmakend geloof in de Here Jezus? Uiteindelijk is dat de belangrijkste vraag die beantwoord moet worden in dit leven. Wanneer u door geloof in Jezus een kind van God bent, dan mag ik u feliciteren: uw leven kan waarlijk niet meer stuk!

ds. Oscar Lohuis