Komst en wederkomst

ds. Jac. Schouten • 78 - 2002/03 • Uitgave: 17
Het grote einddoel

Daar zal geen nacht meer zijn, de eeuwige morgen zal zijn aangebroken.


Het is een lange weg die Gods volk, zowel Israël als de gemeente, moet afleggen, van de zondeval tot de heerlijke Godsstad. Van Babel tot Jeruzalem. Maar dan hebben we het niet meer over het aardse Jeruzalem. Als we vandaag de Bijbel lezen komen we liederen tegen die spreken van de verlossing uit Babel en het binnenkomen in Jeruzalem:

“Jeruzalem, dat ik bemin,
wij treden uwe poorten in;
daar staan, o Godsstad, onze voeten.”

Israël beleefde dit in het verleden en beleeft het ook nu. Het aardse Jeruzalem is de stad die straks, in het duizendjarig rijk, zal schitteren tot Gods eer. Het is de stad van de grote Koning!

Maar als we denken aan het nieuwe of het hemelse Jeruzalem dan voert dit ons veel verder de toekomst in. Dan is het duizendjarig rijk voorbij, de satan is in de poel van het vuur verdwenen en het laatste oordeel over alle goddelozen en ongelovigen voor de grote witte troon is geweest. In die laatste hoofdstukken van de Bijbel wordt ons iets getoond dat zo groot, zo overweldigend is, dat we het eigenlijk niet kunnen vatten. Met recht geldt hier het woord uit Jesaja 64 vs. 4 en I Cor. 2 vs. 7 “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in het mensenhart niet is opgeklommen, al wat God bereid heeft voor degenen die Hem liefhebben.”

Hier daalt de stad van God, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel, versierd als een bruid die voor haar man versierd is. Johannes op Patmos heeft het mogen zien; Abraham zag het met zijn geestesoog; de profeten hebben er van gesproken en de psalmisten hebben er van gezongen. De Here Jezus heeft die stad heel dichtbij gebracht toen Hij wees op het Vaderhuis met de vele woningen. Dat is de Godsstad.

Wie zullen in die Godsstad wonen?
De Bijbel is er heel duidelijk in wie er niet zullen wonen. Buiten, dat is buiten de stad, in de eeuwige duisternis, zijn allen die hun knieën niet hebben gebogen voor Hem die aan Golgotha’s kruis zijn bloed heeft gegeven om ieder te redden die in Hem gelooft. Want Hij, de Christus, is de toegang tot deze stad. We horen het Hem zeggen: “Ik ben de deur”. Weet u, lezer, zich al gered door die Heiland?
Want wie zullen er in die stad zijn? Het is de machtige God zelf die in die stad woont. Want daar staat de troon van God en het Lam. God zal zelf het machtige Middelpunt zijn van de stad.

Maar dan komen de bewoners. Het zullen myriaden van engelen zijn die daar het driemaal heilig de Here God zullen toezingen Daar vinden we de plechtige vergadering van de eerstgeborenen (Hebr. 12 vs. 23). Dit is de gemeente. Daar vinden we de verlosten van het Oude Verbond, maar ook allen die na de opname van de gemeente tot geloof zijn gekomen. Het zal met recht een schare zijn die niemand tellen kan. De schoonheid en de heerlijkheid van de stad wordt ons getoond in woorden en klanken die voor ons enigszins begrijpbaar zijn, maar het zal allemaal veel grootser en heerlijker zijn.

In Openbaring 21 wordt ons getoond dat de stad fundamenten heeft waarop de namen staan van de twaalf apostelen. Niet zo maar apostelen, maar apostelen van het Lam. Omdat het Lam van God de Grond is van deze hemelse stad. Omdat de in het oude Jeruzalem Gekruisigde in deze nieuwe stad de Gekroonde is, en omdat de apostolische boodschap van het Lam de edele diamantsteen is die altijd zal schitteren in die grote en heerlijke stad.

Op de poorten van de stad zien we de namen van de twaalf stammen van Israël. Het is de stad waar de gelovige rest van Israël, waar de profeten van spreken, zullen verblijven, samen met de gelovigen van het Oude Verbond. Het is de Stad welke Abraham reeds mocht aanschouwen. De stad, waarvan God de Ontwerper en de Bouwmeester is.

In die stad komen in die heerlijke toekomst Israël en de gemeente samen. Een stad, zo mooi en zo heerlijk dat het voor ons niet te begrijpen is, maar die stad heeft God voor ons bereid. In die stad zullen we Zijn aangezicht zien. En we zingen het in ons lied: Maar het heerlijkst is, daar zien we Jezus.

Hier wordt de grootste heerlijkheid uitgedrukt met deze woorden: “Zijn knechten zullen Zijn aangezicht zien”. We durven het bijna niet te schrijven: Het aangezicht van God? Zal het zo zijn als de Here Jezus heeft gezegd: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien”?

Het zal heerlijk zijn want daar zal geen nacht meer zijn, de eeuwige morgen zal zijn aangebroken. Meer kunnen we er niet van zeggen. Maar Gods gemeente, u en ik, zijn onderweg naar die heerlijke Godsstad hierboven. Wat een heerlijkheid zal dat zijn. Maranatha, de Here komt, om ons dit alles te schenken. Halleluja.

ds. Jac. Schouten