Laat u bevrijden!

ds. H.J. Hegger • 78 - 2002/03 • Uitgave: 18
Zo schiep God ons: als een levende replica van Hemzelf. Eén en al liefde. Adam en Eva waren volkomen op God gericht. Ze hadden Hem lief met het hoogste en het diepste van henzelf. Ze gingen helemaal op in Hem. Ze waren één doorlopende aanbidding van Hem. Ze stroomden over van dankbaarheid jegens Hem.

Er was in hen geen vleugje egoïsme. Deze geliefden hadden ook alles voor elkaar over. Ze versmolten geestelijk in elkaar. Een sprookjeshuwelijk. Ze genoten van elkaar. Nooit irriteerden ze elkaar. Het was de zuiverste romantiek. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat rozengeur en maneschijn. En hun liefde was zeer beslist niet week of sentimenteel want ze zetelde in hun zuivere geest en in hun krachtige wil. Maar...

De slang speelde het klaar om dat heen gekeerd zijn naar de Ander om te buigen naar hun eigen 'ik'. Sindsdien worden wij allen geboren en groeien op als honden die aan een ijzeren paal zijn vastgeketend. Die paal is ons `ik', ons ego. Daar draaien we altijd om heen. Soms komt er nog een herinnering aan onze oorsprong naar boven. Dan ontwaakt heel even de paradijsdroom van de liefde. We rukken aan de ketting om van ons `ik' los te komen, maar het lukt ons nooit.

En satan heeft de regie in handen en geniet van het mensdom dat zich altijd maar weer afjakkert voor... zichzelf. Naar gelang hij dat nodig vindt en er plezier in heeft, gooit hij wat worstjes naar ons, de hollende honden. Laten we eerlijk zijn: we hebben van elkaar en van de wereld één grote vuilnisbelt gemaakt, een mesthoop van zelfzucht, ruzie, haat, leugen, intriges, bedrog, list, moord, genocide. Kijk maar naar het journaal.

In ons dorp hadden velen een hond aan de ketting. Die moest blaffen als vreemden, mogelijk inbrekers, het erf betraden. Juist omdat hij altijd aan die ketting gebonden bleef, werd hij steeds giftiger. (De wet prikkelt tot de zonde, zou Paulus zeggen). Maar als een vreemde naar hem toe zou komen om hem van die ketting te bevrijden, zou hij dat niet snappen. Hij zou naar hem bijten.

Zo hebben wij, mensen, naar Jezus gebeten. Naar die Vreemdeling uit de hemelse regionen, met Zijn ogen vol liefde. We konden ons niet voorstellen dat Hij het goed met ons bedoelde. We dachten: ook bij Hem gaat het natuurlijk om zijn eigen `ik'. Zo de waard is vertrouwt hij zijn gasten. We hebben Hem zelfs doodgebeten. "Aan het kruis met Hem!"

Maar Hij is uit de dood opgestaan en naar ons teruggekeerd. Hij wandelt nu in het gewaad van Zijn Woord dat Hij uitstraalt door Zijn Geest, de wereld door. Hij wil iedereen losmaken van die slavenpaal van het zondige 'ik'. Hij alleen kan dat. Hij verzekert ons: "Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn" (Joh. 8:36). Zijn bedoelingen zijn lieflijk en ruim. "God, onze Heiland, wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis van de waarheid komen" (1 Tim. 2:3,4).

Maar weer zijn er velen die naar Hem bijten. Ze vertrouwen Hem niet. En zo blijven ze aan de ketting van hun `ik' vastzitten. En ze draaien rondom zichzelf. Eentonige cirkeltjes. Tot deze door de duivel dolgedraaiden sterven in eigen stank en vuil. Triest. Uitermate triest.

En wij die ons in geloof aan Hem toevertrouwd en ons door Hem hebben laten bevrijden? Stralen wij "de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God" (Rom. 8:21) uit? Zien ze aan ons dat wij bevrijd zijn tot liefde? Of moet Paulus ook tegen ons zeggen: "Indien gij echter elkander bijt en vereet, ziet dan toe dat gij niet door elkander verslonden wordt." "Want de gehele wet is in één woord vervuld, in dit: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf" (Gal. 5:15,14).

Wij moeten ons steeds meer (laten) bevrijden van de binding aan ons zondige `ik'. En als de zoekenden dan onze vreugdevolle vrijheid bemerken, zullen ook zij daarnaar gaan hunkeren. Dan snakken ook zij naar die vredige vrijheid van de liefde van en in Christus. Dat betekent voor ons: "Gij dan zult volmaakt zijn gelijk uw hemelse Vader volmaakt is" (Mat. 5:48). "Weest heilig want Ik ben heilig!" (1 Petr. 1:16).

ds. Herman J. Hegger