Leena L. Carnepudi: 'God vraagt ons leven'

Feike ter Velde • 85 - 2009 • Uitgave: 18
Haar overgrootouders waren hindoes, maar haar grootouders waren tot levend geloof gekomen. Ook haar ouders zijn actieve christenen. Haar grootvader studeerde theologie, werd predikant en vele jaren later professor aan het Baptistenseminarie in de Amerikaanse staat Illinois. Later, terug in India, werd hij daar professor aan het Baptistenseminarie. In het enorm grote India groeide ze op, maar met stijgende verwondering over de miljoenen die ver onder de armoedegrens leven. ‘Waarom doet niemand wat?’ was een terugkerende vraag. Al op zeventienjarige leeftijd ondernam ze in haar eentje de eerste actie. Nu wordt ze wel eens genoemd: de evangelische moeder Theresa. Leena Lavanya Carnepudi maakt diepe indruk op me.

Er zit een hele persoonlijkheid tegenover mij, die vertelt over haar bediening in India. Een werk dat klein begon, maar inmiddels sterk is uitgegroeid. Ze houdt het initiatief in het verhaal, beantwoordt tussenvraagjes, maar houdt zelf de lijn vast om de draad niet te verliezen en om geen dingen over te slaan. Leena weet van wanten, haar levensverhaal en haar bediening maken diepe indruk. Voor haar is het een gevolg van haar overgave aan de Here Jezus Christus. Dit drong tot haar door toen ze in de kerk het lied zongen ‘I surrender all’ (’k Geef mezelf aan U volkomen).

“Ik besefte tijdens het zingen van dat lied, dat dit heel wat anders is dan wat te geven, veel of weinig, in de collecte. Het drong tot mij door dat het om mijn leven ging in dit lied. God vraagt niet om geld, maar om ons leven. En nog tijdens het zingen deed ik de belofte aan de Here om mij geheel aan Hem toe te wijden. Zó is het eigenlijk allemaal begonnen. Ik ben opgegroeid bij mijn grootouders en door hen opgevoed. Dat is in onze cultuur de normale gang van zaken. Mijn eigen ouders woonden vlakbij. Zo gaat dat bijna overal in onze cultuur.
Ik had al jong hele gesprekken met mijn grootvader. Ik vroeg hem waarom hij de dingen deed die hij deed. Ik vroeg hem naar de zin ervan en wilde ook de inhoud van zijn werk weten. Hij was theoloog, predikant, docent, later professor. Hij kon het goed aan mij uitleggen en ik genoot van hem. Hij ging ook altijd naar voorgangers in afgelegen gebieden om hen daar enig onderwijs te geven in de Bijbel en de theologie. Dat zijn daar heel eenvoudige mensen, die met hun geringe kennis aan anderen geestelijk voedsel moeten verschaffen. Wat hij in hen investeerde konden zij weer met anderen delen. Later werd mijn grootvader vicepresident van de Baptist World Association, waardoor hij ook veel op reis was. Soms mocht ik mee. Hij was steeds mijn grote inspiratie en ik bewonderde hem.

Met Kerst was er altijd heel veel activiteit in huis. Mijn grootouders organiseerde maaltijden voor de armen. Veel mensen werden daarbij als vrijwilliger ingeschakeld. Er werd ook kleding en schoeisel uitgedeeld. De volstrekte armoede van mensen in India maakte al van jongs af aan grote indruk op mij. In mijn hart was ik er in mijn tienerjaren al mee bezig. Overal zag je bedelende mensen om geld en voedsel, ook wel om kleding of medicijnen. Er is ook veel lepra onder de arme bevolking. Overal sliepen mensen op bankjes, zomaar op de trottoirs, in portieken of onder bruggen.
Op een dag zat ik naast een jonge vrouw in de bus. Ik was toen vierentwintig jaar, maar was allang bezig armen te helpen, voedsel en kleding te brengen en ook straatkinderen te voeden en te voorzien van medicijnen. Die vrouw in de bus vertelde me dat ze van de prostitutie leefde en daarvan ook haar familie onderhield. Nu is het in India een schande als je met een prostituee praat, dat doe je niet. Maar ik deed het wel. Ze vertelde me dat ze acht familieleden moest onderhouden met haar werk en dat het niet anders kon. Ik heb lang met haar gepraat en een plan bedacht. Ik ben gaan sparen voor een naaimachine, ben haar naailes gaan geven, zodat ze kleding kon maken die ze kon verkopen. Zo kon ze langzamerhand haar geld verdienen totdat ze de prostitutie kon verlaten. Door dit initiatief groeide mijn werk verder uit en konden meer vrouwen een naaimachine krijgen en leren in hun eigen onderhoud te voorzien.

Ik kwam ook in aanraking met andere uiterst arme mensen, waaronder ook de leprozen. Zij wonen buiten de stad en buiten de gemeenschap van de mensen. Ik was inmiddels getrouwd, maar gaandeweg bleek dat mijn man niet van mijn werk hield. Vooral mijn werk onder de leprozen was voor hem het moment om mij te verlaten. Dat heeft mij veel verdriet gedaan. Ik had gehoopt en gedacht dat we samen in dit werk voor de Here zouden groeien, zelf geestelijk en praktisch, maar ook tot eer van onze God. Dat liep helaas anders. Veel van mijn vrienden keken op mij neer, omdat ik onder de prostituees werkte en nu ook nog onder de meest uitgestoten mensen, de lepralijders.
Ik gaf mijn werk onder de leprapatiënten niet op, maar bezocht ze met voedsel en medicijnen. Ik verzorgde hun wonden en verlichtte hun pijn. Ze vroegen me verbaasd waarom ik dat toch deed. Niemand kijkt naar ons om en niemand raakt ons aan, maar jij doet dat wel, waarom? Dan kan ik ze van de liefde van Jezus vertellen en hoe hij met de zieken en de leprozen omging. Dat geeft veel open deuren en open harten. De eerste man met lepra kwam tot geloof in de Here Jezus. Ik was heel blij, maar hij nog meer. Hij wilde zó graag gedoopt worden. Dus ik overlegde met de predikant van mijn gemeente, maar die wilde hem absoluut niet dopen. Daar was geen praten tegen. Maar de man wilde gedoopt worden. Ik bad de Here om een oplossing. Toen heb ik hem zelf gedoopt, onder een kraan ergens aan een muur. Hij knielde eronder neer, ik draaide de kraan open, bad voor hem en doopte hem in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Het was een ontroerende samenkomst. Zoals deze man de Here Jezus bedankte voor Zijn genade en ontferming aan hem, een grote en zieke zondaar, bewezen, dat hoor je maar zelden. We hebben een groot werk onder leprozen. Er wonen nu 15 patiënten in ons leprozenhuis, maar het gaat groeien als ook ons budget mag groeien.

Ik ontdekte ook dat veel ellende voortkomt uit het feit dat kinderen niet naar school kunnen. Ik ben een schooltje begonnen en er zitten nu al zeventig kinderen op. Ze kunnen heel goed leren, maar wisten dat zelf niet, omdat ze nooit naar school zijn geweest! Zo deden ze niks, kregen later geen werk en gaan dan bedelen. Voor deze kinderen is er nu een betere toekomst. Ik had de gelegenheid om over mijn schooltje te vertellen tijdens een conferentie die plaatsvond in 1993 wegens het 200e geboortejaar van de zendeling William Carey, die ons in India het Evangelie kwam brengen. Zo kreeg ik sponsors voor de school. Zelf heb ik geen geld, dat moet ik steeds eerst bijeen zien te brengen. Door Gods genade mocht ik ook in Amerika vertellen over mijn werk, dat inmiddels is uitgegroeid tot een goedlopende organisatie met een internationaal bestuur. Dankzij de hulp van mensen als dr. Tony Cupit van de Baptist World Association en anderen kreeg ik een groeiend aantal sponsors, zodat het werk kon groeien.

Een keer stond er een oude vrouw langs de weg, totaal vervuild. Ze had kennelijk een huidziekte, ze stonk en hoestte veel. Ik nam haar in mijn autootje mee en bracht haar direct naar een ziekenhuis. De dokter weigerde te helpen. Toen naar een ander ziekenhuis, ik bood geld en zei alles te zullen betalen. Toen het vertrouwen groeide en ze een beetje opknapte in het ziekenhuis vertelde ze me haar verhaal. Toen ze 12 jaar was werd ze verkocht door haar vader als prostituee. Ze liep HIV op, werd weggestuurd uit het ‘sekshuis’ waar ze moest werken en moest gaan bedelen. Na onze ontmoeting heeft ze nog drie maanden geleefd. Ze is als kind van God gestorven. Ik was erbij. Door deze ervaring hebben we nu een verzorgingshuis voor bejaarden, maar ook een huis voor mensen met HIV en Aids. We hebben ook een hospice gebouwd voor stervende mensen.

Omdat veel jongeren geen werk hebben, aan de drugs geraken of crimineel worden, proberen we met ze in contact te komen. We hebben inmiddels een aparte school voor een computeropleiding, zodat deze jongeren werk vinden, een doel in hun leven krijgen. Het gaat heel goed. Veertig studenten kunnen we hebben en ze doen het geweldig. Ze horen ook het Evangelie. Ik heb wel de leiding over al dat werk, hulp van onderwijzers en medisch personeel, maar ik wil zelf geen kantoor. Ik wil steeds onder de mensen zijn.
We hebben door de bekering van velen in ons werk, ook een kerk gesticht. Nu zijn er al tweeënveertig kerken in verschillende plaatsen. Buiten de stad, in de jungle, waar slangen en tijgers zijn, wonen ook veel mensen. Daar zijn we een nieuw werk begonnen, met een voedselprogramma en klamboes om onder te slapen. Dat moet ook nog verder uitgroeien. Met Gods hulp mogen we veel werk doen, mensen helpen te leven, zodat ze de Heiland leren kennen en toekomst krijgen nu en in de eeuwigheid. Alles tot eer van onze grote God!”

Feike ter Velde