Lees en Weet (13)

ds. Johan M. Zijlstra • 86 - 2010 • Uitgave: 24
Voor de grondige Bijbellezer

U houdt van het uitverkoren volk, van ons volk? U weet toch van:
“’t Verbond met Abraham zijn vrind
bevestigt Hij van kind tot kind”
Nou, van dat verbond wist ik ook, in dat verbond was ik opgenomen. En of ik dat geweten heb! Reken maar. Nou ja, daar weet u ook van, van de vele vervolgingen en vijandelijkheden die wij hebben ondergaan. Het is geen kunst u een waslijst van moeiten, tegenwerkingen, oorlogen, schermutselingen, infiltraties en wat dies meer zij, voor te leggen waaruit blijkt dat wij - ik durf te zeggen - bijna nergens gewenst waren. Moet ik het hebben over de vijand Egypte, het land waar wij vier eeuwenlang in het concentratiekamp verbleven? Ik moet meer noemen? Syrië, Assyrië, Moabieten, Ammonieten, vijanden bij de vleet. Als het aan de führer daar, van Egypte had gelegen, waren wij nooit op weg gegaan naar het ons beloofde land. Je slaven vrijlaten, je uiterst bruikbare en laagbetaalde arbeidskrachten laten gaan, ondenkbaar.
Maar onze God, Hij is getrouw, Zijn plannen falen niet. Hij leidde ons uit het diensthuis. Geen zee was voor ons te hoog of te nat, droogvoets kwamen wij aan gene zijde. De oostenwind, een geschenk van onze God. En onderweg was de warme bakker ons iedere morgen voor, werden wij wakker dan was hij, Hij, al geweest. Lieten wij ons uit de tent lokken, dan was de tafel, nou ja tafel, reeds gedekt. Wat u ook moet weten, van dorst kwamen wij niet om, de rotsen bleken water te bevatten en zelfs bronwater dat niet te drinken was, werd door smadelijk hout smakelijk gemaakt, onbegrijpelijk. Smadelijk hout, roept dat associaties op bij u? En is uw dorst gelest omdat Hij daar ´mij dorst´ uitriep? Of we tijdens de grote tocht door de barre woestijn vegetariërs waren? Moet wel, zou u denken, maar u hebt het mis. Hoewel we de keurslager niet om de hoek hadden, was er vlees in overvloed. Geen kiloknallers, wel voor het oprapen.
Maar ter zake.
Oorspronkelijk kom ik uit het kustgebied van de zee die wel blauw is, maar vanwege de grond en omgeving daar omheen met een andere kleur wordt geduid. Of ik de enige ben die u kent uit deze streek? Ik denk het niet, ik meen zeker te weten dat u een - latere - onbetrouwbare bevelhebber kent wiens naam aan dit gebied herinnert, misschien wel als een soort eerbewijs omdat hij hier gevochten zou hebben en hoogstwaarschijnlijk met succes.
Erg honkvast was ik niet, ik bleef niet waar ik was getogen. Elders kon ik mijn brood verdienen en wat doe je dan, je settelt je daar. Ik had me aanvankelijk niet voorgesteld mijn woon- en werkgebied te verlaten, maar er was geen keus. De heerser vaardigde een edict uit en wij - ons volk - hadden de stad maar te verlaten! Eigenlijk was er maar één oorzaak, de heerser wilde al mijn volksgenoten de stad uit hebben omdat velen van ons die iets hadden met - zo noemde hij het - Chrestus. Inmiddels hoorde ik - Goddank - ook bij hen, bij hen die ‘Chrestus’ dienden, in onze bijeenkomsten kwamen eigenlijk geen andere nationaliteiten. Nou moet ik u wel bekennen dat ik bij het overhaaste en gedwongen vertrek veel vragen had, ook naar Boven, maar dat ik gaandeweg heb leren inzien dat de boodschap van Romeinen 8:28 aan mij is bewaarheid, die verzekering en belofte is me tot troost geworden.
In onze nieuwe woonplaats liet ik de handen weer wapperen, pakte m’n vak weer op, ik liep ook een collega tegen het lijf. Nee, hij was geen vluchteling, hij was hier vanwege zijn missie. Waarom het meteen klikte met hem? Dat zal u duidelijk zijn, niet alleen vanwege het vak, wij herkenden elkaar zoals u dat zingt in het refrein van lied 838 uit een u bekende bundel. Ik durf wel te zeggen dat we elkaar tot een hand en een voet mochten zijn. Toen de vakmancollega ons meende te moeten verlaten, hij wilde verder, liet ik hem niet alleen gaan, ik reisde met hem mee. Opnieuw was het aanpakken en settelen geblazen. Gelukkig mag ik zeggen dat ons huis een gastvrije plek werd voor wie gehoor gaf aan de boodschap.
Inmiddels was er een nieuwe heerser in ons rijk aangesteld. Eerlijk is eerlijk, ik moet bekennen dat hij zijn bewind goed begon. Hij zag wel in dat wij ten onrechte waren verbannen. Nou ja, laat ik het wat afzwakken, hij zag in dat ons werk en onze inzet goed waren voor de economie en daarom hief hij het edict van destijds op. Hij liet ons gewoon terugkomen om economische redenen, eigenbelang. Sorry, ook dit was de laatste stek niet, ik ben uiteindelijk toch weer naar het oosten vertrokken, naar een woonplaats van weleer. Trouwens, dat kon u ook weten, hoe zou anders onze vroegere vakmancollega, vriend en geestelijke raadsman via zijn pupil en geestelijke zoon ons de groeten hebben kunnen doen?

• Uit welke streek kom ik oorspronkelijk?
• Welke bevelhebber zou hier gevochten hebben?
• In welke stad woonde ik toen ons volk gesommeerd werd te vertrekken?
• Wat werd toen de woonplaats?
• En naar waar reisde ik mee?
• Wat was mijn beroep?
• Als u aan mij denkt, aan wie denkt u dan ook?
• Noem een viertal Bijbelplaatsen waarin u over het bovenstaande leest.


Ds. Johan M. Zijlstra

De oplossing van Lees en Weet 12 (Het Zoeklicht nr. 21) luidt:
De verteller was de herbergier in Bethlehem die we tegenkomen in Lucas 2 en die geen plaats had voor Jozef en de zwangere Maria. De knecht of zoon van Barzillai, Kimham trok op uitnodiging van David vanuit het Overjordaanse naar dit gebied. Dat is te lezen in 2 Samuël 19:38-40. Ook de profeet Jeremia vermeldt de naam Kimham om het buurtschap Gerut Kimham aan te duiden. In Jeremia 41:17 leest u dat een groep Joden hier logeerde, verbleef tijdens hun vlucht voor de Chaldeeën.