Lees en Weet (15)

ds. Johan M. Zijlstra • 87 - 2011 • Uitgave: 9
Voor de grondige Bijbellezer

Ooit kreeg ik een brief van de oud-voorganger van onze gemeente, zeg maar gerust dat hij ook de stichter van het werk hier was. Ik wist niet vanwaar de brief kwam. Was de afzender, onze geliefde broeder, vrij man? Op doorreis? Langere tijd in dezelfde gemeente, ver weg? Terug naar de tijd van zijn jeugdjaren om opnieuw te beleven wat toen zo’n grote indruk op hem maakte en waarvan hij ons bij herhaling vertelde? Maakte hij daar een soort van bedevaart langs dorpen en steden waar bijzondere gebeurtenissen, toentertijd, hem zo heel sterk aanspraken? Of zou hij, korter of langer al, gevangen zitten? Nee, u moet niet denken hij daarvoor een misdrijf zou hebben moeten begaan, geenszins. Vanwege wat hij bekend maakte, de boodschap die hij bracht, die hij verkondigde, kon je zomaar gepakt en zonder enige vorm van proces gevangengezet worden. In geval van het laatste - je moet er niet aan denken - dan hoopte hij uiteraard op andere tijden, dat bleek wel duidelijk uit zijn pennenvruchten. Nou ja, dat is niet van het grootste belang voor u. Het gaat om de inhoud van zijn schrijven, om wat hij heel speciaal mij en eigenlijk ons allemaal te zeggen had.
Inderdaad, dat begrijpt u goed, dat de brief in eerste instantie aan mij was gericht, maar dat wil niet zeggen dat u met de inhoud niet uw winst zou kunnen doen. En winst moet u dan wel goed opvatten, u moet vooral niet in dollars of euro’s of in welke munten dan ook van uw tijd denken, ach nee, zo materialistisch bent u niet. Nee, u zou er geestelijk wel bij varen als u zijn woorden ter harte nam. Wel spijtig overigens, een gedeelte van de inhoud van de brief. Het zou niet nodig moeten zijn in de gemeente zulke dingen op papier te zetten. Sterker nog, enerzijds zou het niet voor moeten komen dat zulke waarschuwingen in de gemeente gegeven moesten worden. Anderzijds, het bewijst eens te meer dat wij, kinderen van de Vader, met elkaar op weg zijn en dat onze reis gepaard gaat met vallen en opstaan, de volmaaktheid nog moet komen. Zingen wij daar niet van, van de reis hier, in meerdere liederen? “’k Ben reizend naar die stad…”
Maar ter zake, ik keek teveel naar de buitenkant van mijn broeders en zusters. Ik ging slechts af op wat ik zag en hoorde en daardoor dreigde ik me te laten misleiden. Ik wil niet zeggen dat ik sommigen in onze gemeente aanbad, dat moet al helemaal niet, maar ik keek wel tegen enkelen op. Ik vond het geloofshelden, voorbeeld- en identificatiefiguren, reuzen in het Koninkrijk. En toen viel de brief op de mat. Met naam en toenaam werd ik voor een medelid, een medebroeder gewaarschuwd en dat ook nog zeer gespecificeerd. Ik overdrijf niet als ik u zeg dat er zeker vijf, zes lasten, zonden van hem werden genoemd, de afzender schroomde niet die zwart op wit te zetten. En heus, daar was geen woord Frans of Grieks bij, klare taal, dat was het. En weet u wat z’n grootste zonde was? Hoogmoed. Degene voor wie ik gewaarschuwd werd, wilde de macht naar zich toetrekken, hij wilde alle touwtjes in handen hebben, haantje de voorste op alle fronten zou je kunnen zeggen, dat wilde hij zijn.
Door het lezen van de brief werd hij, althans bij mij, ontmaskerd. Alleen bij mij? Nee, onze vroegere voorganger zei mij toe bij zijn eerstvolgende bezoek hier de zaak aanhangig te maken, hij had het stellige voornemen de kwestie aan de kaak te stellen.
Denk nou niet dat onze gemeente alleen zulke mensen had, integendeel. In hetzelfde schrijven wordt mij ook gewezen op één van de andere leden. Zoals over hem gesproken wordt, dat doet goed. Hij is een duidelijke brief van Christus, kenbaar en leesbaar voor alle mensen. Leerde u vroeger op school ook over ‘Leringen wekken, voorbeelden trekken?’ ’t Is maar een oud gezegde, ’t zou ook, anders omschreven, een Evangeliewoord kunnen zijn. U leest toch ook het tweeëntwintigste vers in één van de hoofdstukken van de brief, geschreven door een collega van onze oud-voorganger. U maakt me toch niet wijs nooit van Jakobus te hebben gehoord?
En verder, ik verheug me erop bij te praten met mijn geestelijke vader. Ik hoop dat hij niet te lang wegblijft. En dat hij mij alle goeds wenst, fijn hoor, daar kan ik mee vooruit.

1. Waar leest u over het bovenstaande?
2. Wie schrijft de brief?
3. Hoe introduceert hij zichzelf?
4. Wie ontvangt de brief?
5. Voor wie wordt gewaarschuwd?
6. Wie is die duidelijke brief van Christus?
7. Om welk vers uit de brief van Jakobus gaat het?


Ds. Johan M. Zijlstra

De oplossing van Lees en Weet 14 (Het Zoeklicht nr. 5) luidt:
In de eerste alinea wordt gerefereerd aan Mozes, die maar met moeite het hoofd boven water houdt als baby in een biezen mandje (Exodus 2:1-10) en aan Samuël, die al heel jong door zijn moeder naar de tempel gebracht wordt om daar de Heer te dienen (1 Samuël 1-2:11 - met name de verzen 1:24-28). In deze opgave werd Timoteüs beschreven, die vaak aan zijn moeder en grootmoeder dacht (2 Timoteüs 1:5). Het laatste vers van de langste Psalm was makkelijk te vinden: Psalm 119:176, ‘Ik dwaal rond als een verloren schaap. Zoek uw dienaar, want ik vergeet uw geboden niet.’
Paulus was degene die langskwam en hem vertelde over Christus’ komst. De Here Jezus citeerde aan het kruis uit Psalm 22. In het laatste vers van deze Psalm staat de opdracht om Zijn gerechtigheid te verkondigen aan het nageslacht. Timoteüs werd naar de gemeente in Tessalonica gestuurd, waar Paulus hem introduceerde als onze broeder en een medewerker Gods in het evangelie van Christus (1 Tessalonicenzen 3:2).