Lees en weet (2)

ds. Johan M. Zijlstra • 85 - 2009 • Uitgave: 5
Voor de grondige Bijbellezer

Enerzijds, Maarten Luther heette ik niet, Calvijn al evenmin, ook geen Martin Luther King en zo zou ik nog even door kunnen gaan. Maar, let op, enige overeenkomst tussen mij en de genoemde personen is er wel. Niet dat ik vijfennegentig stellingen aan welke deur dan ook spijkerde. Ook hoefde ik me voor de vorst niet te verantwoorden, dat zou niet eens kunnen.
Zeker, ik had veel verantwoording af te leggen, naar de hemel, maar ook wel eens naar mijn pastor. En al zou ik dat niet gewild hebben, hij, de pastor stormde te pas, maar een enkele maal te onpas (althans mijn mening omdat ik hem dan liever niet hoorde vanwege de inhoud van zijn boodschap), mijn huis binnen.
Moet u horen, ik heb nogal wat maatregelen durven, willen en moeten nemen. U weet wat nieuwe bezems doen? Dat mag waar zijn, maar het was hoog nodig dat de bezem er door ging. Zomaar je gaven aanbieden, aan welke goden dan ook, daar kon ik niet mee leven. En keien oprichten die voor wie of waar dan ook apart waren gezet, dat kon ik niet meemaken. En alsof dat nog niet genoeg was, relikwieën tolereerde ik al evenmin, al toonden ze nog zo Schriftuurlijk. Korte metten heb ik ermee gemaakt, aan gruzelementen zulke afgoderij, weg met wat u heilige huisjes noemt. En in dat alles wist ik me gezegend. Wat u belijdt in Opwekking 42 dat deed ik ook, geheel en al. Ik wilde me ook graag houden aan wat ons - eeuwen geleden al - werd opgedragen. Weet wel lezers, het gaat er niet om dat je zulke regels allemaal uit je hoofd kunt opzeggen, je moet ernaar handelen. Zeggen is doen! Ik durf te stellen, dat is een hemelse opdracht. Ik zal het van mijzelf nooit zeggen, het zou al te arrogant klinken, maar het slot van Psalm 1 ging aan mij niet voorbij. Trouwens, dat wordt van mij, nee niet door mij, ook gezegd, u leest dat zo in de Schrift.
Kijk, ik had nog weer meer willen doen, maar misschien deed ik dat te veel in eigen kracht. Ik wilde het juk van de overheerser van me afschudden, ik wenste - om met middeleeuwse termen te spreken - niet langer leenman te zijn, ik was immers leenheer en wilde dat ook voluit zijn en daarmee vroeg ik niets te veel. Wat kon ik in grote nood nog doen? Wat zou u doen ‘als u in nood was gezeten, geen uitkomst zou zien?’ Exact, ook ik wilde niet vergeten: ‘God verlaat mij niet’.
Dat voert nou allemaal te ver, maar ik kan u wel verzekeren dat ik wonderlijk geholpen ben en of er nou een veldmuizenplaag onder de vijand was uitgebroken waardoor alle pijlkokers, boogpezen en leren riemen werden doorgeknaagd, of dat er een ernstige builenziekte zou zijn uitgebroken, het maakt niet uit. Alle eer en dank aan Boven.
Of ik ook wel eens in eigen kracht heb gehandeld? Of ik niet trots was toen ik hoog bezoek kreeg? Ik voelde mij - helemaal mis - vereerd, ik was inderdaad trots! Waarom gaf ik mijn getuigenis niet? Waarom wees ik niet op en sprak ik niet over ‘Mijn hulp is van de HEER’ Wat liep dat triest af, mijn nageslacht heeft het geweten.

Wat is mijn naam?
Waar leest u het bovenstaande over mij?
Wat was mijn zwakke plek?
Wie was mijn pastor?


ds. Johan M. Zijlstra

De oplossing uit Het Zoeklicht nr. 1 (jrg. 85 - 2009)
Naam: Marcus
Bijbeltekst: Marcus 14:51 en 52