Lees en weet (5)

ds. Johan M. Zijlstra • 85 - 2009 • Uitgave: 17
Voor de grondige Bijbellezer

Niet leuk voor mij het te moeten bekennen - het hoge woord moet er toch maar uit - ik ben een buitenbeentje. Over mijn geboorte hing een schaduw. Tja, waarom zit ik daar eigenlijk mee? Alsof ik er iets aan kon doen. Desondanks, ik heb het geweten, ik heb de gevolgen op niet mis te verstane wijze ondervonden. Besef vooral: het was mis noch mals. Ja, ik weet waar ik het allemaal aan te wijten had, maar, nogmaals, mijn schuld was het toch niet. Ach, laat ik maar duidelijk worden en u de zaak uit de doeken doen. Ik besef het, daar zit veel risico aan. Misschien gaat ook u mij met de nek aankijken, laat u me links liggen, acht u mij minderwaardig. Nou, dan weet u meteen hoe ik ben behandeld. Ja zeg maar gerust dat je het van je familie maar (niet) moet hebben.
Mijn broers keken me met een scheel oog aan, zij lieten me duidelijk blijken dat ik in de familiekring niet thuis hoorde en daar allerminst welkom was. En ik zou delen in de erfenis van mijn vader te zijner tijd? Geen sprake van en juist om buiten die erfenis te vallen, werd ik uit het nest gegooid. Als het over mij ging, stond als een paal boven water ‘liever kwijt dan rijk’ en daarmee begon voor mij een avontuurlijk leven; ik week uit, ik vluchtte naar een onbekende streek in wat u Jordanië noemt. Goed, ik kwam er - zeg maar - lotgenoten, zware jongens tegen. Nee, de naam van de Eeuwige lag bij hen niet voor in de mond zoals bij mijn verwanten, maar of ze daarom minder betrouwbaar waren? Ze zagen in ieder geval heel wat milder naar mij om. Wat zij op hun kerfstok hadden? Hoe hun verleden was? Weet ik niet en ik vroeg er ook niet naar, ik kon goed met ze opschieten en zij blijkbaar met mij.
Het duurde niet lang of zij vertrouwden mij de dagelijkse leiding toe en rekent u maar, ik heb me van die taak goed gekweten, u zou mij wellicht roverhoofdman noemen. Wonen in een heidens land, balling zijn, met God en gebod weinig rekening houden, wat moet dat worden? Vergis u niet, als u wist in welke portrettengalerij ik hang, in welk archief u mij moet zoeken - waar u een heel andere kijk op mij krijgt - dan wordt u een heel stuk voorzichtiger. En daarbij, hebt u niet al genoeg aan uzelf? Of weet u niet hoeveel vingers er naar uzelf gericht zijn als u naar een ander wijst? Nou dan.
Eerlijk gezegd, tot mijn grote en stomme verbazing wist mijn familie mij niet alleen te vinden, ze vroegen mij zelfs mee te komen, ze hadden mij nodig. Ik snap ook wel waarom, ze hadden met de vijand heel wat te stellen en ze voelden wel dat ze het niet redden. Mensen, wat werden ze in het nauw gedreven. Zowel in het westen alsook in het oosten dreigde het volk - ten slotte ook mijn volk - het loodje te leggen. Kijk, en toen zaten ze verlegen om een strateeg, om iemand die niet bang is, die de koe bij de horens durft te vatten. Ik zie ze nog komen, m’n broers, met hangende pootjes. Of ik, die bekend stond als de sterke man, ze kon helpen. Zeg maar gerust, ze hadden een interim-leider nodig, een soort wegenwacht, ze hadden pech onderweg, voor noodhulp konden ze mij gebruiken, meer niet.
En als ik dan de zaak op orde zou hebben gebracht, dan werd ik weer bedankt, feestelijk bedankt, ten tweeden male weggestuurd, opnieuw verschoppeling. Mooi niet, dan ben je bij mij aan het verkeerde adres. Wat bij u de vakbond doet, dat deed ik, ik begon te onderhandelen. "'Akkoord, ik kom, ik zet me voor jullie in, ik word jullie leider maar ik blijf het, definitief en voorgoed." En hoewel de delegatie die mij bezocht daar onmiddellijk mee instemde, vroeg ik hen wel wat ooit een verre voorvader van mij aan zijn broer vroeg: "Zweer het mij onder ede." Dat deden ze en ik toog met hen naar het strijdtoneel.
En toen kwam de beslissende veldslag. Nee, zit maar niet in spanning, die hebben we glansrijk gewonnen. Ten tijde van de strijd heb ik geen fout gemaakt, wel daarvoor en nog wel een kardinale, een fatale, grootspraak ook, een fout met niet uit te wissen gevolgen, een onbezonnenheid die mij tot mijn laatste dag onnoemelijk veel verdriet heeft gedaan. De dag dat onze vijand de witte vlag hees, eindigde voor mij gitzwart. De schaduw over de overwinning was veel en heel veel groter dan die over mijn geboorte. Kent u Psalm 19:15? Dat had ik moeten bedenken! Kent u Psalm 141:3? Helaas, ik liet na dat te bidden. Las u ooit Prediker 15:4? Dan weet u waarom het allemaal zo triest afliep.

Wie ben ik?
Vanwaar die schaduw over mijn geboorte?
Hoe heette mijn vader?
Waar heb ik me gevestigd?
Op wie behaalde ik de overwinning?
En waar?
Hoe werd ik binnengehaald?
Wat heb ik helemaal fout gedaan?
Waar leest u deze geschiedenis?
In welk Bijbelboek, hoofdstuk en vers, komt u - misschien tot uw verbazing - mijn naam ook tegen?


ds. Johan M. Zijlstra

De oplossing van Lees en Weet 4 (Het Zoeklicht nr. 13) luidt:
Mijn naam: Elisa
Ik werd geroepen tot: opvolger van Elia
Op dat moment was ik: aan het ploegen
Ik zag even niet veel doordat: Elia zijn mantel over me heen gooide
Mijn vader heette: Safat
Te lezen in 1 Koningen 19:16-21
Ik liep stage bij: Elia