Lees en Weet (6)

ds. Johan M. Zijlstra • 85 - 2009 • Uitgave: 21
Voor de grondige Bijbellezer

Tja, dat ik mezelf - zij het in beperkte mate en in bedekte termen - aan u kan voorstellen, heb ik in de verste verte niet aan mijzelf te danken. Eerder zou ik het aan mijzelf te wijten hebben als u niet meer van mij had gehoord. Had ik niet zo’n goede en trouwe hulp aan mijn zijde gehad - en dat niet sinds gisteren of eergisteren - ik zou een en ander niet naverteld kunnen hebben. Werkelijk, ik zeg niet te veel, ik overdrijf niet als ik vaststel dat ik aan haar, mijn hulp, heel veel, zo niet alles heb te danken. Nou ja, ik denk dat u mij voetstoots gelooft, u kunt dat zich wel voorstellen. Misschien hebt u ook veel te danken aan haar, aan uw hulp in de huishouding, aan uw hulp in de tuin of hoe en waar dan ook. Misschien is uw secretaresse uw geheugen en dat u overal wordt geroemd om uw stiptheid, om het nauwkeurig nakomen van uw afspraken en om uw accuratesse, misschien weet u wel dat u het allemaal aan haar en aan de wijze waarop zij uw agenda bijhoudt, hebt te danken. Ja, u voelt zich trots dat u voor zo’n attent en voorkomend man wordt aangekeken maar u weet wel beter, de eer komt haar, uw hulp en steun toe. Nou dan, hoeveel te meer kunt u zich voorstellen hoe mij dat overkwam.
U moet weten, ik voelde me vereerd en dat lang niet onterecht. Laat ik het u dan maar zeggen, mijn hulp werd ingeroepen, ze hadden mij nodig. Ze, niet de eersten de besten. Zou u zich dan niet gevleid voelen? Dat geeft een goed gevoel, dat geeft je status, dan ben je iemand. En nee, ik hoefde mijn hulp en inzet niet belangeloos te verlenen, ik zou er dubbel en dwars, rijkelijk voor worden beloond. Goed, u zegt misschien dat geld niet gelukkig maakt, dat het maar slappe was is, dat geldzucht de wortel is van alle kwaad, dat je vooral je hart niet op geld en goed moet zetten. Ach, misschien trekt u nog veel meer stichtelijkheden uit de kast. Maar u kent ook de keerzijde van al zulke woorden, alsof armoede wel gelukkig maakt. En daarbij, wie zei dat ook al ‘Pecunia non olet?’
Ter zake, ik heb ermee geworsteld of ik op het aan mij gerichte verzoek wel kon en mocht ingaan. Nee, ik moet het nog duidelijker zeggen, ik wist dat ik moest weigeren, maar, vooruit, laat ik het maar ronduit bekennen wat ik dacht: ‘het geld dat stom is, maakt recht wat krom is’. Enfin, ik beloofde er een nachtje over te slapen - dat is niet verkeerd - maar ’s morgens was ik eruit, mijn antwoord was kort en krachtig: nee, nee en nog eens nee. Einde verhaal!
Einde verhaal? Dat ook weer niet. Het verging mij zoals dat predikanten wel overkomt en om in dat kerkelijke jargon te spreken, ik werd ten tweede male beroepen, ik kreeg hetzelfde verzoek nog een keer. Weer dubben, weer een nachtje slapen, weer wel willen maar weten dat je je niet moet laten belonen, al of niet financieel, voor onrecht. Nou ja, om een lang verhaal kort te maken, ik stemde tenslotte toe. Ik bezweek, hoewel eigenlijk toch slechts min of meer.
Maar ik heb het geweten, ik ga u heel de afloop niet uit de doeken doen, u kunt het immers zelf allemaal nalezen. In het ene Testament leest u het allemaal tot in details, in het andere word ik ook enkele malen genoemd en dat vooral niet in positieve zin. Mijn hulp en steun en toeverlaat? Nee, die wordt niet naar waarde geschat, krijgt niet de aandacht en nog minder de waardering die haar dubbel en dwars toekomt. Maar ik moet als eerste beschaamd het hoofd buigen. Of ik haar altijd hoog gehouden heb? Ik was er ooit blind voor. Vergeet u niet haar in gedachten te houden? En wat mij betreft, met het inzicht wat ik nu heb, zeg ik, u mag haar op een voetstuk plaatsen!

Wie ben ik?
Wie is mijn hulp?
Waar werd ik voor gevraagd?
Wie vroeg mij?
Waar leest u uitvoerig over mij?
Noem nog een twee Bijbelboeken waarin ik word genoemd.


ds. Johan M. Zijlstra

De oplossing van Lees en Weet 5 (Het Zoeklicht nr. 17) luidt:
Ik ben Jefta. Mijn vader Gilead had me verwekt in een buitenechtelijke relatie. Ik vluchte naar Tob, maar heb bij terugkomst een mooie overwinning behaald op de Ammonieten, van Aroër tot Abél-Kerámim. Daarna haalde mijn enige dochter me binnen met tamboerijn en reidans. Mijn grote fout was dat ik niet had nagedacht over de belofte die ik aan de Here had gedaan. U leest deze geschiedenis in Richteren 11. In Hebreeën 11:32 komt u mijn naam ook tegen.