Lees en Weet (7)

ds. Johan M. Zijlstra • 86 - 2010 • Uitgave: 1
Voor de grondige Bijbellezer

Tja, hoe zal ik mezelf bij u introduceren? Mijn naam is niet overbekend, geen Simon of Jozef. Hoewel, naamgenoten heb ik wel. In het nageslacht van Amram en Jochebed komt een naamgenoot van mij voor, onder de priesters komt u ’m een keer tegen, u leest zelfs van een (onheils)profeet met dezelfde naam en ook in het voorgeslacht van Jezus is de naam niet onbekend. Laat ik u eerst vertellen dat ik niet graag en ook niet vaak op de voorgrond treed. En hoe dat komt? Nou, ik ben knecht, dienstknecht zo u wilt. Mijn meester kwam mij ergens tegen, stelde mij aan als zijn hulp en hoewel hij mij steeds meer toevertrouwde, bleef ik knecht. U zou me ook beheerder of rentmeester kunnen noemen, als dat u wat zegt. Ja, uiteraard zegt dat u wat, veel zelfs. U bent het, rentmeester. Het is uw opdracht, wie de Here dient moet een ‘goede rentmeester, beheerder over de velerlei genade Gods’ zijn. Maar goed, noemt u mij maar gewoon ‘de knecht van’. Niks mis mee trouwens, u weet toch van dat (kinder)lied:
‘Gewoon maar een knecht, zo wil ik zijn
ik meen het oprecht, doen wat u zegt!’

Niet alleen voor kinderen, voor u ook goed om te zingen, om te doen. Knecht zijn van Hem die u en mij daartoe opdracht gaf. Ik weet - u niet minder - van een jongen die in een leerproces zat en tenslotte openlijk uitsprak ‘Spreek, uw dienaar luistert’. Zou dat het geheim zijn, dat een knecht in de eerste plaats goed kan luisteren? Hoe kun je anders de opdrachten van je meester correct uitvoeren!
Laat ik u wat van mijn afkomst vertellen of, om het wat officieel te zeggen, ik ga een tipje van de sluier oplichten. Ik ben import, ik ben afkomstig uit een ander land, ik kom uit een buitenlandse stad. En wát voor land en wát voor stad. In mijn land van herkomst stroomt dan wel geen Jordaan, maar vlak ónze rivieren ook niet uit, ze mogen er zijn. Eén van onze rivieren breekt, kort nadat hij is ontsprongen, door een kilometers lange kloof en splitst zich dan in zeven armen en later nog weer in honderden watertjes. U hebt het al door, het water maakt de streek tot één grote, vruchtbare tuin en boomgaard. Water, dat is bij ons, net als bij u, een eerste levensbehoefte voor alles wat leeft en groeit, voor bloem en plant, voor mens en dier.
En dan de ligging van onze stad, in uw tijd spreekt men van een klaverblad? Drie grote karavaanwegen kwamen uitgerekend in onze stad samen en daardoor bloeide de handel met zowel het zuidwesten, met het zuiden en het oosten. De industrie floreerde, in onze stad werkten koper- en zilversmeden, houtbewerkers en veel meer vaklieden. En wie op zoek was naar prachtig damast, kon in de stad zijn hart ophalen, wij weefden al aan beide kanten van de stof dezelfde patronen. Wij kunnen er op bogen dat onze stad één van de oudste - misschien wel de oudste - bewoonde steden ter wereld is. Zeker, hier was veel oorlogsgeweld, maar daarvan hebben we ons steeds weer hersteld. Eén van Israëls koningen zelfs veroverde ooit onze woonplaats. Maar goed, ik heb het allemaal achter me moeten laten om met veel vreugde mijn meester te dienen.
En wat zo mijn werkzaamheden waren? Grofweg, alles wat er maar op mijn weg kwam, de dieren moesten worden verzorgd, er moest voedsel worden verbouwd, ach zoveel meer. En waar ik als jongste bediende begon bij mijn meester - ik zei het u al - hij vertrouwde mij steeds meer, zo niet alles, toe.
Van één opdracht was ik danig onder de indruk, het ontroerde me. Op een dag liet de meester me bij zich komen, hij had een ernstig gesprek met me. Ik moest hem plechtig en onder ede beloven dat ik mijn opdracht uiterst serieus zou nemen. Heus, het was geen sinecure. Ik moest er een verre reis voor maken, ik hield er rekening mee dat het plan zou kunnen mislukken. Ik deed, heel voorzichtig, nog een suggestie, maar daar wilde mijn meester niet van weten. Mocht het echt niet lukken, dan was ik van mijn missie ontslagen.
Ik ging op reis. Alleen? Ik had reisgoed bij me en wel heel veel meer dan bagage, kostbaarheden vooral. En we gingen met meer dan één taxi. ’t Was op de zoveelste dag dat we tegen de avond ons reisdoel bereikten en toen moest er getankt worden. U zult het niet geloven, maar dat liep allemaal heel voorspoedig, ver boven verwachting. Enfin, van het een kwam het ander en daarom konden wij binnen veertien dagen al de terugreis aanvaarden. Als op vleugels reisden we naar onze meester, ik zong onderweg steeds van blijdschap. Wat u zou zingen, neuriën? Ik denk een melodietje uit muziek van Felix Mendelssohn, zeker weten. Ik was in gedachten al bezig met de voorbereidingen, je zou te zijner tijd toch maar op de bandoneon kunnen laten spelen!
Laat ik stoppen, ik heb veel meer dan een tip van de sluier opgelicht.

ds. Johan M. Zijlstra

Wie ben ik?
Uit welk land kom ik?
Uit welke stad?
Wie is mijn meester?
Waartoe werd ik op pad gestuurd?
Hoe voldeed ik aan mijn opdracht?
Waar leest u deze geschiedenis?


De oplossing van Lees en Weet 6 (Het Zoeklicht nr. 21) luidt:

Ik ben Bileam. Ik had een ezelin als hulp. Balak, de koning van Moab, had mij gevraagd om het volk Israël te vervloeken. U kunt uitgebreid over mij lezen in Numeri 22-24. Mijn naam komt u ook op de volgende plaatsen in de Bijbel tegen: Deuteronomium 23:4,5; Jozua 13:22; Jozua 24:9,10; 1 Kronieken 6:70; Nehemia 13:2; Micha 6:5; 2 Petrus 2:15; Judas :11; Openbaring 2:14.