Lees en Weet (9)

ds. Johan M. Zijlstra • 86 - 2010 • Uitgave: 9
Voor de grondige Bijbellezer

Laat ik niet alleen mezelf aan u voorstellen, laat ik in één moeite ook mijn metgezel bij u introduceren. U moet weten, wij behoorden tot dezelfde plaatselijke gemeente. Nee, onze gemeente was aan de viering van haar zilveren jubileum nog lang niet toe. Integendeel, wij bestonden nog maar sinds korte tijd. Wat een geluk dat twee, drie missionarissen, predikers die zich geroepen en gedreven wisten, verkondigers met een missie vooral, naar ons gebied, naar onze stad ook waren gekomen. Tot hun komst leefden wij in de veronderstelling dat het ons aan niets - nou ja, niets - ontbrak.
Wij woonden in een grote stad waar veel werk was voor wie de handen uit de mouwen wilde steken. U moet weten, onze stad lag uitermate gunstig, de verbindingen te land waren uitstekend. En daarbij, de verbindingen ter zee mochten er ook zijn. In de haven was het altijd weer een drukte van belang, voor het in- en uitladen van de schepen kwamen hardwerkende lieden steeds van pas. Zeg maar gerust, onze stad was uitgegroeid tot het bloeiende en strategische hart van de streek. Sterker, onze woonplaats was tot de belangrijkste van een voor u groot en bekend gebied geworden, u weet in ieder geval van één overbekende autochtone bewoner van de streek hier. Akkoord, u mag zijn naam dan wel niet weten, die kunt u ook niet weten, maar het enige en korte zinnetje door hem gesproken, wordt nog vaak geciteerd en heeft zelfs grote interkerkelijke bekendheid gekregen.
Vanuit zee gezien was de stad als een amfitheater tegen de bergen gebouwd, een plaatje. Hoewel onze woonplaats al langer bestond, maakten onze voorouders zo’n driehonderd jaar voor de geboorte van Christus een doorstart mee. De toenmalige koning hier, hij was getrouwd met een dochter van de keizer, verfraaide de stad en noemde haar meteen maar naar zijn gemalin. O ja, ik vergeet u nog te zeggen dat we ook een sterke marinebasis rijk waren. En de trouw van onze inwoners aan de keizer heeft ons geen windeieren opgeleverd, wij werden beloond met het privilege ‘vrije stad’ en dat is lang niet niks.
Desondanks, het mooiste voor mij en voor velen met mij moet ik u nog vertellen, nou ja, ik maakte er al een begin mee. Zomaar, compleet onverwacht kwam een trio predikers - exact, daar had ik het al over - bij ons. Ze maakten zich bekend tijdens een samenzijn in ons godsdienstig centrum. En wat ze ons te zeggen hadden? Nou, één van hen vooral, de woordvoerder debatteerde met de aanwezigen en aan de hand van teksten, niet van hemzelf maar uit de Schrift, en toonde ons aan dat de gezalfde moest lijden en sterven en uit de dood moest opstaan. En hij maakte ons bekend om wie het ging.
Ongetwijfeld, de prediking werd gezegend, het gezaaide woord kwam op en meerderen, velen durf ik te stellen, werden diep in hun hart geraakt. Ook bij ons gebeurde het wonder van de pinksterdag, er ontstond hier een gemeente van Christus. Mijn collega en ik behoorden ook bij de gelukkigen. We jubelden het uit ‘blijde dag, zaalge stond’. En hoewel we ons dagelijks werk, in de haven, in de stad, in de handel en industrie gewoon bleven doen, was ons leven grondig en blijvend veranderd.
Of ze lang bij ons zijn gebleven, de predikers? Geenszins. Na enkele weken al stuurden wij hen verder, uit lijfsbehoud, het was hier veel te dreigend voor hen, de vijandschap groeide en als ik vertel wie de tegenstanders waren, bent u al of niet stomverbaasd.
Wat waren we blij later toch weer van hen te horen en wat hebben we de bij herhaling ontvangen post - waarvoor we zeer dankbaar waren - nauwkeurig gelezen. Dat was ook nodig, dat we meer, noodgedwongen schriftelijk, onderricht werden. In onze gemeente moest de vrucht van de geest nog meer rijpen - is dat bij u anders? - en ook op het leiden van een heilig leven moesten wij sterk gewezen worden. Nog eens, is dat bij u niet evenzeer nodig die boodschap telkens weer te horen en te doen? De afzender complimenteerde ons trouwens ook, hoe wij met elkaar omgingen en de wijze waarop wij elkaar bejegenden, daar was hij heel blij mee. Gelukkig kregen we ook antwoord op een brandende en prangende vraag, een heet hangijzer bij ons, wij waren erg ongerust. Gelukkig, de onrust kon worden weggenomen. Goddank, ons vraagteken werd tot een uitroepteken, wij werden niet in het ongewisse gelaten.

Vergat ik u toch nog te zeggen, goed, is ook niet van het grootste belang, waarom ik ook mijn compagnon in één adem aan u voorstelde. Heel simpel, wij zijn eens samen op pad gegaan om onze geestelijke vader een stukje te kunnen vergezellen! En gelooft u me, wij waren niet de enigen. Uiteraard gelooft u me, u leest het immers zelf.

• Over welke stad hebben we het?
• Hoe weten we van de wordingsgeschiedenis van de groep gelovigen daar?
• Wie waren de missionarissen?
• Wat was de brandende kwestie onder ons?
• Wie zijn de twee meereizende leden?
• Wie reisden nog meer mee en waar kwamen zij vandaan?
• Van wie bij ons kent u ook nog de naam?
• Hoe omschrijft u de grote onbekende uit het gebied wiens paar woorden - door hemzelf gesproken?! - u zeker zult kennen?


ds. Johan M. Zijlstra


De oplossing van Lees en Weet 8 (Het Zoeklicht nr. 5) luidt:
De geschiedenis van de vorige opgave leest u in 2 Samuël 19:32-42. De bemiddelde gastheer waarover wordt gesproken is Barzillai. Hij komt uit het gebied dat Gilead heet. Zijn woonplaats is Rogelim. Hem wordt aangeboden mee te gaan naar Jeruzalem om daar gastvrij onthaald te worden.
Hij raadt aan Kinham het aanbod te doen. David is de vluchteling.