Messiaanse profetie: Psalm 107

Gert van de Weerd • 85 - 2009 • Uitgave: 24
Wie Psalm 107 goed leest, zal zich afvragen waar de dichter over spreekt. Hij richt zijn aandacht op groepen mensen die in de problemen zitten. Maar - dat is vreemd - ze hebben onderling geen binding. Het is, alsof de dichter willekeurig verschillende groepen mensen op aarde uitlicht, in een tijd van zware verdrukking en vervolgens beschrijft hoe deze gered worden. Het antwoord op de vraag ligt in de eerste verzen. We citeren de NBG-vertaling, want die staat dichter bij de grondtekst dan de NBV:
Psalm 107:1-3 Looft de HERE, want Hij is goed, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. Dat de verlosten des HEREN zo spreken, die Hij uit de macht van de tegenstander heeft verlost en uit de landen heeft verzameld, van het oosten en van het westen, van het noorden en van de zee.
De dichter spreekt over mensen die verlost zijn uit de ‘macht van de tegenstander’ (satan) en tevens dat zij uit de gehele wereld worden samengebracht. De Bijbel kent slechts één zo’n gebeurtenis. Dat betreft de wereldwijde terugkeer van de Israëlieten naar het beloofde land, die aan het einde van de Grote Verdrukking zal plaatsvinden. Psalm 107 spreekt dus over de Eindtijd op zo’n wijze, dat het lijkt of we daar nu al getuige van zijn. Zo vast staan de beloften van God!

In vers 4, 10, 17 en 23 zoomt de camera van Gods profetie in op vier groepen mensen. Allen zitten zij diep in de problemen.

De eerste groep is reddeloos in de woestijn verdwaald.
Psalm 107:4-7 Er waren er, die dwaalden in de woestijn, op een eenzame weg. Een stad ter woning vonden zij niet; hongerig waren zij, ja dorstig, hun ziel versmachtte in hen. Toen riepen zij tot de HERE in hun benauwdheid, en Hij redde hen uit hun angsten; Hij deed hen treden op een effen weg om te gaan naar een stad ter woning.
Groep 1 is op de vlucht. Ze zijn onderweg naar een veilige stad, waar zij een thuis zoeken. Dat is Jeruzalem, maar die stad kunnen ze niet vinden. Dan, ineens, wordt de juiste weg door God zelf gewezen. Het is de vervulling van de profetie van Hosea 2:13 ‘Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en spreken tot haar hart.’

De tweede groep bestaat uit gevangenen in een dodencel.
Psalm 107:10-13 Er waren er, die in donkerheid en diepe duisternis zaten, gebonden in ellende en ijzer (of: ijzeren boeien). Omdat zij de woorden Gods hadden weerstreefd en de raad des Allerhoogsten versmaad, had Hij hun hart door moeite vernederd; zij struikelden, en er was geen helper. Toen riepen zij tot de HERE in hun benauwdheid en Hij verloste hen uit hun angsten. Hij voerde hen uit donkerheid en diepe duisternis en verscheurde hun banden.
Er staat ook waarom zij gevangen zitten: Omdat zij de woorden Gods hadden weerstreefd en de raad des Allerhoogsten versmaad. Dat lijkt heel tegenstrijdig. Waarom worden mensen gered die God weerstreefd en versmaad hebben? Het antwoord vinden we in Matteüs 24:15-18 (De rede der laatste dingen): ‘Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan - wie het leest, geve er acht op - laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen. Wie op het dak is, ga niet naar beneden om zijn huisraad mede te nemen, en wie in het veld is, kere niet terug om zijn kleed mede te nemen.’
Voorgaande profetie is een opdracht aan gelovigen om onmiddellijk te vluchten als de ‘gruwel der verwoesting’ wordt opgericht (een levend afgodsbeeld; Opb. 13:15). Dat vindt plaats in de Eindtijd (de Grote Verdrukking) en zal het begin zijn van gruwelijke vervolgingen. Groep 2 heeft de profetie niet gehoorzaamd, is opgepakt en wacht op de executie. Gelukkig wordt zij door God zelf bevrijd.

Groep 3 bestaat uit zware zondaren, die tot bekering komen.
Psalm 107:17-20 Er waren dwazen, die wegens hun zondige wandel en wegens hun ongerechtigheden gepijnigd werden; hun ziel gruwde van elke spijze, zij waren de poorten des doods nabij. Toen riepen zij tot de HERE in hun benauwdheid, en Hij verloste hen uit hun angsten; Hij zond zijn woord, Hij genas hen en deed hen aan de groeve ontkomen.
Groep 3 is als één van de moordenaars aan het kruis. Ze lijden onder de oordelen van God (Opb. 9:5), maar komen op het laatste moment tot bekering.

Groep 4 wordt gevormd door zeevarenden in hoge nood.
Psalm 107:23-30 Er waren er, die met schepen de zee bevoeren, die handel dreven op de grote wateren. Zij zagen de werken des HEREN en zijn wonderen in de diepte. Hij sprak en deed een stormwind opsteken, die haar golven omhoog hief; zij rezen ten hemel, zonken neer in de waterdiepten, hun ziel verging van ellende; zij tuimelden en wankelden als een beschonkene, al hun wijsheid werd verslonden. Toen riepen zij tot de HERE in hun benauwdheid, en Hij voerde hen uit hun angsten; Hij maakte de storm tot een zacht suizen, zodat de golven stil werden.
De zeevarenden worden overvallen door de oordelen Gods over de aarde: ‘De tweede engel blies de bazuin en er werd iets als een grote berg, brandend van vuur, in de zee geworpen, en het derde deel van de zee werd bloed, en het derde deel van de schepselen in de zee, die leven hadden, stierf, en het derde deel van de schepen verging’ (Opb. 8:8-9).
De zeevarenden sterven echter niet, want zij dragen het zegel van God op hun voorhoofd: ‘en hij (de engel) zeide: Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee, noch aan de bomen, voordat wij de knechten van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben’ (Opb. 7:3).
Psalm 107:30 gaat verder:
Zij verheugden zich, omdat die (= de golven) tot rust kwamen, en Hij leidde hen naar de haven van hun begeerte.
Die haven is de stad waar zij naar verlangen: Jeruzalem.

Elk van de vier groepen wordt gered en wordt opgeroepen God daarom te loven; Psalm 107:8, 15, 21 en 31: Dat zij de HERE loven om zijn goedertierenheid.

Psalm 107 eindigt met een lofprijzing, die de grote daden Gods bezingt. Uit de woorden wordt duidelijk dat de dichter over de zegeningen van het komende Messiaanse Rijk spreekt, als de aarde wordt veranderd in een paradijs, waar vrede en gerechtigheid wonen.
Psalm 107:36-42 Hij maakt stromen tot een woestijn en waterbronnen tot een dorstig land; vruchtbaar land tot zoute grond wegens de boosheid van wie daar wonen; Hij maakt de woestijn tot een waterpoel en dorstige grond tot waterbronnen. Hongerigen doet Hij daar wonen, zij stichten er een stad ter woning, zij bezaaien akkers en planten wijngaarden, die vrucht als opbrengst opleveren. Hij zegent hen, zodat zij zeer talrijk worden, en hun vee laat Hij niet verminderen. Dan verminderen zij en zinken weg door de druk van rampspoed en kommer. Over de edelen giet Hij schande uit, Hij doet hen ronddolen in ongebaande wildernis. Maar de arme beschermt Hij tegen verdrukking en maakt geslachten talrijk als een kudde. De oprechten zien het en verheugen zich, alle onrecht sluit de mond.

Zo is Psalm 107 een visioen over een heilrijke toekomst en een troostlied voor allen die op een of andere wijze in ellende zitten. Daarom eindigt de dichter met:
Wie is wijs? Hij lette op deze dingen, laat men acht slaan op de gunstbewijzen des HEREN.

Gert van de Weerd