Messiaanse profetie: Psalm 68
Velen lezen in Psalm 68 een lied van David, dat hij schreef na een overwinning op zijn vijanden. Zo kun je het zien. Echter, als je goed leest zie je dat de profetie verder reikt.
1 Voor de koorleider. Van David, een psalm, een lied. 2 God staat op, zijn vijanden stuiven uiteen, zijn haters vluchten als hij verschijnt. 3 U verdrijft ze zoals wind de rook verdrijft. Zoals was smelt bij het vuur, zo vergaan de zondaars als God verschijnt.
Als we de letter van de tekst eerbiedigen, dan ontvouwt zich een tweede betekenis. Dan ziet deze Psalm uit naar de Eindtijd, als de legers van de antichrist Israël binnen vallen om Gods volk uit te roeien en Jeruzalem te verwoesten. Dan wordt het moment beschreven waarop alles verloren lijkt en satan de overwinning dreigt te halen. Maar dan zal God de Almachtige zelf ingrijpen, want de volken, die tegen Jeruzalem ten strijde trekken, zullen getroffen worden door een afgrijselijke plaag. Terwijl ze nog levend rondlopen zal Hij hun vlees laten wegteren van hun botten (Zach. 14:12). Door dit goddelijke ingrijpen worden Gods vijanden vernietigd (Psalm 68:3b) en komt er een einde aan de gruwelen van de Grote Verdrukking. Daarmee begint het Messiaanse Rijk. Daarom gaat Psalm 68 verder:
4 Maar de rechtvaardigen verblijden zich, zij juichen als God verschijnt, uitgelaten van vreugde. 5 Zing voor God, bezing zijn naam, maak ruim baan voor hem die door de vlakten rijdt, HEER is zijn naam, jubel als hij verschijnt: 6 vader van wezen, beschermer van weduwen, God in zijn heilig verblijf.
Psalm 68 spreekt over een moment waarop God in de tempel te Jeruzalem gaat wonen. Dat gebeurde niet tijdens de regering van David, maar onder Salomo. Zag David dat moment? Neen, David zag het moment waarop God voor eeuwig in de tempel kwam wonen. Dat gebeurde niet onder Salomo. Dat gaat nog gebeuren; zie Ezechiël 43:1-7:
2 Ik zag de God van Israël in al zijn luister verschijnen, met een geluid als het gebulder van de zee, en de aarde straalde ervan. 4 De luisterrijke verschijning van de HEER ging door de oostpoort de tempel binnen. 7b Hier zal ik voorgoed blijven wonen te midden van de Israëlieten.
Psalm 68:7 God geeft eenzamen een thuis en gevangenen vrijheid en voorspoed. Maar opstandigen zullen wonen op dorre grond. David was niet in staat alle eenzamen een thuis te bieden en alle gevangenen vrijheid en voorspoed. Koning Jezus zal dat wel bewerken.
Vers 7b spreekt over het straffen van opstandigen. Die profetie vinden we terug in Zacharia (14:17): ‘En is er op aarde een volk dat niet naar Jeruzalem komt om de HEER van de hemelse machten als koning te vereren, dan zal er in dat land geen regen vallen.’
Psalm 68:8-15 ziet terug op de tijd dat God Zijn volk uit Egypte naar het beloofde land leidde en grote wonderen deed. Maar dan, in vers 16-19, gaat de profetie dieper. Want toen God tijdens de regering van Salomo Zijn intrek nam in de tempel, was dat niet ‘voor eeuwig’ (17b). Want in Ezechiël 11 lezen we dat Hij de tempel weer verliet en niet meer terugkwam! Toch zal God voor altijd Zijn intrek nemen in een nog te bouwen tempel te Jeruzalem. Dat gaat gebeuren als het Messiaanse Rijk wordt gesticht.
8 God, toen u optrok aan het hoofd van uw volk, toen u voortschreed door de woestijn, sela 9 beefde de aarde, en water stortte uit de hemel toen God verscheen, de heerser van de Sinai, toen God verscheen, de God van Israël. 10 U liet een milde regen neerdalen, God, en schonk uw uitgeput land nieuwe kracht. 11 Uw kleine kudde ging er wonen, in uw goedheid, God, gaf u het aan de zwakken. 12 De HEER sprak een bevel uit, een menigte vrouwen zei het voort: 13 ‘Koningen vluchten, hun legers vluchten, thuis verdelen de vrouwen de buit 14 en jullie slapen bij de schaapskooi!’ De vleugels van de duif waren met zilver bedekt, haar slagpennen met geelgroen goud: 15 de Ontzagwekkende dreef koningen uiteen, sneeuw viel neer op de Salmon. 16 Machtige berg, berg van Basan, veeltoppige berg, berg van Basan, 17 waarom afgunstig, veeltoppig gebergte, op de berg die God als zetel koos? De HEER woont daar voor eeuwig. 18 Met machtige wagens, tweemaal tienduizend, met duizenden en duizenden, trok de Heer van de Sinai naar het heiligdom. 19 U voerde gevangenen mee, eiste gaven van opstandige mensen, en steeg op naar uw woning, HEER, onze God.
Ook vers 20-25 ziet, ten diepste, op de Eindtijd. Zoals Mozes (Exodus 15) de overwinning op Farao bezong, wordt hier een lofzang over de overwinning op satan en de antichrist gegeven.
20 Geprezen zij de Heer, dag aan dag, deze God draagt ons en redt ons, sela 21 onze God is een reddende God. Bij God, de HEER, is bevrijding uit de dood. 22 God verplettert de hoofden van zijn vijanden, de harige kruinen van wie met schuld zijn beladen. 23 De Heer zegt: ‘Ik haal jullie vijanden uit Basan, ik haal ze uit de diepten van de zee: 24 jullie voeten zullen waden in hun bloed, jullie honden likken het op met hun tong.’ 25 Een schouwspel is uw stoet, o God, de stoet van mijn God, mijn koning, naar zijn heiligdom: 26 voorop zangers, daarachter snarenspelers, omstuwd door meisjes met tamboerijnen.
Davids vijanden kwamen niet uit de diepte van de zee (vers 23). Gods vijanden in Eindtijd wel (Opb. 13:1).
Het laatste deel van psalm 68 is een jubelzang op het Messiaanse Rijk. De twaalf stamhoofden van Israël worden daarin vorsten genoemd; regeerders over hun eigen land, zoals in Ezechiël 48 wordt voorzegd. In die tijd zal er geen oorlog meer zijn, noch zullen dieren elkaar nog verscheuren (vers 31), want dan regeert koning Jezus.
27 Prijs God wanneer u samenkomt, prijs de HEER, u die aan Israëls bron bent ontsprongen. 28 Daar is Benjamin, de jongste, hij opent de rij, daar zijn de vorsten van Juda, uitbundig bijeen, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali. 29 Ontplooi uw macht, o God, de macht die u, God, ons altijd toonde, 30 vanuit uw tempel die boven Jeruzalem oprijst. Laten koningen u schatting brengen. 31 Vaar uit tegen het gedierte in het riet, die troep stieren, die kalveren van volken. Vertrap wie zilver begeren, Verstrooi de volken die belust zijn op strijd.
De Bijbel voorzegt op meerdere plaatsen dat delegaties uit de heidenvolken naar Jeruzalem zullen optrekken om God eer te bewijzen (Zach. 8:20 en 14:16). Tijdens de regering van koning David kwamen delegaties naar hem, want er was nog geen tempel waar God woonde.
32 Laten de gezanten uit Egypte zich aandienen, de Nubiërs met geschenken zich haasten naar God. 33 Koninkrijken der aarde, zing voor God, zing een lied voor de Heer, sela 34 voor hem die rijdt door de hoogste, eeuwige hemel. Hoor, zijn stem is een machtige stem. 35 Erken Gods macht: zijn majesteit heerst over Israël, zijn macht reikt tot boven de wolken. 36 Ontzagwekkend bent u, God, in uw heiligdom. De God van Israël, hij geeft macht en nieuwe kracht aan zijn volk. Geprezen zij God!
Ziet u wat voor geweldig vergezicht deze Psalm schildert. Het is een typisch voorbeeld van een profetie met een dubbele betekenis. De eerste werd vervuld tijdens koning David en Salomo. De tweede ziet naar de Eindtijd, als alles tot zijn bestemming komt.
Gert van de Weerd
1 Voor de koorleider. Van David, een psalm, een lied. 2 God staat op, zijn vijanden stuiven uiteen, zijn haters vluchten als hij verschijnt. 3 U verdrijft ze zoals wind de rook verdrijft. Zoals was smelt bij het vuur, zo vergaan de zondaars als God verschijnt.
Als we de letter van de tekst eerbiedigen, dan ontvouwt zich een tweede betekenis. Dan ziet deze Psalm uit naar de Eindtijd, als de legers van de antichrist Israël binnen vallen om Gods volk uit te roeien en Jeruzalem te verwoesten. Dan wordt het moment beschreven waarop alles verloren lijkt en satan de overwinning dreigt te halen. Maar dan zal God de Almachtige zelf ingrijpen, want de volken, die tegen Jeruzalem ten strijde trekken, zullen getroffen worden door een afgrijselijke plaag. Terwijl ze nog levend rondlopen zal Hij hun vlees laten wegteren van hun botten (Zach. 14:12). Door dit goddelijke ingrijpen worden Gods vijanden vernietigd (Psalm 68:3b) en komt er een einde aan de gruwelen van de Grote Verdrukking. Daarmee begint het Messiaanse Rijk. Daarom gaat Psalm 68 verder:
4 Maar de rechtvaardigen verblijden zich, zij juichen als God verschijnt, uitgelaten van vreugde. 5 Zing voor God, bezing zijn naam, maak ruim baan voor hem die door de vlakten rijdt, HEER is zijn naam, jubel als hij verschijnt: 6 vader van wezen, beschermer van weduwen, God in zijn heilig verblijf.
Psalm 68 spreekt over een moment waarop God in de tempel te Jeruzalem gaat wonen. Dat gebeurde niet tijdens de regering van David, maar onder Salomo. Zag David dat moment? Neen, David zag het moment waarop God voor eeuwig in de tempel kwam wonen. Dat gebeurde niet onder Salomo. Dat gaat nog gebeuren; zie Ezechiël 43:1-7:
2 Ik zag de God van Israël in al zijn luister verschijnen, met een geluid als het gebulder van de zee, en de aarde straalde ervan. 4 De luisterrijke verschijning van de HEER ging door de oostpoort de tempel binnen. 7b Hier zal ik voorgoed blijven wonen te midden van de Israëlieten.
Psalm 68:7 God geeft eenzamen een thuis en gevangenen vrijheid en voorspoed. Maar opstandigen zullen wonen op dorre grond. David was niet in staat alle eenzamen een thuis te bieden en alle gevangenen vrijheid en voorspoed. Koning Jezus zal dat wel bewerken.
Vers 7b spreekt over het straffen van opstandigen. Die profetie vinden we terug in Zacharia (14:17): ‘En is er op aarde een volk dat niet naar Jeruzalem komt om de HEER van de hemelse machten als koning te vereren, dan zal er in dat land geen regen vallen.’
Psalm 68:8-15 ziet terug op de tijd dat God Zijn volk uit Egypte naar het beloofde land leidde en grote wonderen deed. Maar dan, in vers 16-19, gaat de profetie dieper. Want toen God tijdens de regering van Salomo Zijn intrek nam in de tempel, was dat niet ‘voor eeuwig’ (17b). Want in Ezechiël 11 lezen we dat Hij de tempel weer verliet en niet meer terugkwam! Toch zal God voor altijd Zijn intrek nemen in een nog te bouwen tempel te Jeruzalem. Dat gaat gebeuren als het Messiaanse Rijk wordt gesticht.
8 God, toen u optrok aan het hoofd van uw volk, toen u voortschreed door de woestijn, sela 9 beefde de aarde, en water stortte uit de hemel toen God verscheen, de heerser van de Sinai, toen God verscheen, de God van Israël. 10 U liet een milde regen neerdalen, God, en schonk uw uitgeput land nieuwe kracht. 11 Uw kleine kudde ging er wonen, in uw goedheid, God, gaf u het aan de zwakken. 12 De HEER sprak een bevel uit, een menigte vrouwen zei het voort: 13 ‘Koningen vluchten, hun legers vluchten, thuis verdelen de vrouwen de buit 14 en jullie slapen bij de schaapskooi!’ De vleugels van de duif waren met zilver bedekt, haar slagpennen met geelgroen goud: 15 de Ontzagwekkende dreef koningen uiteen, sneeuw viel neer op de Salmon. 16 Machtige berg, berg van Basan, veeltoppige berg, berg van Basan, 17 waarom afgunstig, veeltoppig gebergte, op de berg die God als zetel koos? De HEER woont daar voor eeuwig. 18 Met machtige wagens, tweemaal tienduizend, met duizenden en duizenden, trok de Heer van de Sinai naar het heiligdom. 19 U voerde gevangenen mee, eiste gaven van opstandige mensen, en steeg op naar uw woning, HEER, onze God.
Ook vers 20-25 ziet, ten diepste, op de Eindtijd. Zoals Mozes (Exodus 15) de overwinning op Farao bezong, wordt hier een lofzang over de overwinning op satan en de antichrist gegeven.
20 Geprezen zij de Heer, dag aan dag, deze God draagt ons en redt ons, sela 21 onze God is een reddende God. Bij God, de HEER, is bevrijding uit de dood. 22 God verplettert de hoofden van zijn vijanden, de harige kruinen van wie met schuld zijn beladen. 23 De Heer zegt: ‘Ik haal jullie vijanden uit Basan, ik haal ze uit de diepten van de zee: 24 jullie voeten zullen waden in hun bloed, jullie honden likken het op met hun tong.’ 25 Een schouwspel is uw stoet, o God, de stoet van mijn God, mijn koning, naar zijn heiligdom: 26 voorop zangers, daarachter snarenspelers, omstuwd door meisjes met tamboerijnen.
Davids vijanden kwamen niet uit de diepte van de zee (vers 23). Gods vijanden in Eindtijd wel (Opb. 13:1).
Het laatste deel van psalm 68 is een jubelzang op het Messiaanse Rijk. De twaalf stamhoofden van Israël worden daarin vorsten genoemd; regeerders over hun eigen land, zoals in Ezechiël 48 wordt voorzegd. In die tijd zal er geen oorlog meer zijn, noch zullen dieren elkaar nog verscheuren (vers 31), want dan regeert koning Jezus.
27 Prijs God wanneer u samenkomt, prijs de HEER, u die aan Israëls bron bent ontsprongen. 28 Daar is Benjamin, de jongste, hij opent de rij, daar zijn de vorsten van Juda, uitbundig bijeen, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali. 29 Ontplooi uw macht, o God, de macht die u, God, ons altijd toonde, 30 vanuit uw tempel die boven Jeruzalem oprijst. Laten koningen u schatting brengen. 31 Vaar uit tegen het gedierte in het riet, die troep stieren, die kalveren van volken. Vertrap wie zilver begeren, Verstrooi de volken die belust zijn op strijd.
De Bijbel voorzegt op meerdere plaatsen dat delegaties uit de heidenvolken naar Jeruzalem zullen optrekken om God eer te bewijzen (Zach. 8:20 en 14:16). Tijdens de regering van koning David kwamen delegaties naar hem, want er was nog geen tempel waar God woonde.
32 Laten de gezanten uit Egypte zich aandienen, de Nubiërs met geschenken zich haasten naar God. 33 Koninkrijken der aarde, zing voor God, zing een lied voor de Heer, sela 34 voor hem die rijdt door de hoogste, eeuwige hemel. Hoor, zijn stem is een machtige stem. 35 Erken Gods macht: zijn majesteit heerst over Israël, zijn macht reikt tot boven de wolken. 36 Ontzagwekkend bent u, God, in uw heiligdom. De God van Israël, hij geeft macht en nieuwe kracht aan zijn volk. Geprezen zij God!
Ziet u wat voor geweldig vergezicht deze Psalm schildert. Het is een typisch voorbeeld van een profetie met een dubbele betekenis. De eerste werd vervuld tijdens koning David en Salomo. De tweede ziet naar de Eindtijd, als alles tot zijn bestemming komt.
Gert van de Weerd