Muziek en zang in de Bijbel (4)

Gieneke van Veen-Vrolijk • 83 - 2007 • Uitgave: 11
Muziek en de Bijbel (4)


De tempelmuziek in de tijd van Christus


Wij weten dat de Here Jezus tijdens Zijn aardse rondwandeling, zoals de Joden in Zijn tijd, meedeed in de synagogale dienst en ook in Jeruzalem de Tempel bezocht. Dat houdt in dat Hij de Tempelmuziek heeft gehoord en de liederen die werden gezongen in Tempel en synagoge, kende. De belangrijkste tempel- en synagoge-liederen vinden wij in Israëls oude zangbundel: het Psalmenboek. De Psalmen vertellen ons wat in de Tempel werd gezongen. Verdere gegevens over tempelmuziek en -zang uit Christus’ tijd, zoals deze zich in het Jodendom had ontwikkeld, vinden wij in rabbijnse bronnen zoals Mishna en Talmud.



Tempelzang

Koorzang stond centraal, want de echte lofprijzing in de tempeldienst geschiedde door middel van zang. Uit bepaalde gegevens van de documenten blijkt dat grote nadruk lag op ‘de vrucht van de mond’ (= zang) als de meest zuivere uiting van lofprijzing. De stem was het hoofdinstrument en de instrumentale muziek diende slechts om de stem te begeleiden en te ondersteunen, volgens het rabbijnse principe inzake lofprijzing. Alleen de Levieten - in de leeftijd van dertig tot vijftig jaar - mochten optreden als koorleden. Het tempelkoor moest minimaal twaalf zangers hebben (vergelijkbaar met het vereiste minimum aan muziekinstrumenten). Kleine jongens mochten met hen meezingen om ‘zoete klank’ toe te voegen aan het gezang (Mishna: Arachin 2.6).

Dagelijks, nadat trompetgeschal had aangekondigd dat de poorten open gingen, zongen de Levieten de Psalm van de dag, terwijl het drankoffer werd uitgegoten. Voor elke dag van de week was er een speciale Psalm (blijkens de opsomming hiervan in Mishna-traktaat Tamid 7. 4). Voor de 1e dag Ps. 24; voor de 2e dag Ps. 48; voor de 3e dag Ps. 82; voor de 4e dag Ps. 94; voor de 5e dag Ps. 81; voor de 6e dag Ps. 93; de shabbatspsalm was Ps. 92.

De psalm van de dag werd in drie delen gezongen: na elk psalmdeel volgde een onderbreking, waarin de priesters driemaal trompetgeschal lieten horen en het volk boog en aanbad. Dit was gebruikelijk bij zowel het ochtend- als het avondoffer.

Op de shabbat werd naast het gebruikelijke, nog een extra offer gebracht, waarbij men een deel uit het ‘Lied van Mozes’ (Deut. 32) zong. Dit lied werd in zes delen opgesplitst, waarvan één deel per shabbat werd gezongen. Bij het zingen van de shabbatspsalm gaven de priesters bij de onderbrekingen drie extra trompetstoten.



Shofar en zilveren trompetten

De ‘shofar’ (= ramshoorn) en de ‘chatsotsera’ (= trompet) waren onmisbare instrumenten voor de publieke eredienst. De shofar werd onder andere geblazen op de eerste dag van het nieuwe jaar. Trompetten werden onder meer geblazen op de feestdagen.1 De trompetten waren, conform de Bijbelse beschrijving (Num 10:1-10) van zilver. Het blazen op de trompet was een exclusieve priestertaak. Bij de muzikale begeleiding in de lofprijzingsdienst in de tempel in Jezus’ tijd had de trompet geen plaats, daar dit instrument een heel ander doel had.

Bij het spelen stonden de Levitische musici met hun gezicht naar het heiligdom gericht, westwaarts, terwijl de priester-trompettisten met hun gezicht naar het altaar gericht waren, oostwaarts. Verschillende onderdelen van de eredienst werden begeleid door trompettenspel, maar de trompetten werden met name geblazen ter begeleiding van het dagelijkse brandoffer.

Op een gewone dag bliezen de priesters zeven keer op hun zilveren trompetten, elke keer drie stoten, ‘thekia - therua - thekia’ (= kort - langgerekt - kort/scherp). Eén keer bij het openen van de poorten, met name de Nicanor-poort, drie keer bij het dagelijkse ochtendoffer en drie keer bij het avondoffer.

Op de vooravond van de shabbat lieten zij zes extra stoten horen; drie zeer luide stoten om het volk te doen stoppen met werken en later nog eens drie stoten om de overgang tussen ‘het gewone en het heilige’ aan te geven, ofwel: om de komst van de shabbat in te luiden. Ook het aanbreken van de shabbatochtend werd aangekondigd door het trompetgeschal door enkele priesters vanaf het dak van de tempel, volgens Josephus (Joodse Oorlogen IV, 9,12) en de Mishnah. Dat dit gebeurde in de tempel te Jeruzalem kan met zekerheid worden gezegd; of het ook een algemeen gebruik was buiten de tempel is onzeker.



De tempelmuziek en de offerdienst

Zowel vocale als instrumentale muziek was tijdens de offerdienst te horen. Er was een omvangrijke groep tempeldienaren die musiceerden wanneer de dagelijkse brandoffers - aangeduid als `olah tamid (Num. 28:1-8; Ex. 29:38, 42a) - in de ochtend en avond werden gebracht. In de Mishnah komt het blazen op de trompet en het zingen tijdens het offeren aan de orde.

Wanneer het brandoffer werd gebracht zongen de Levitische zangers lofliederen begeleid door snarenspel, waarbij het volk in de tempel was verzameld voor het gebed. Vergelijk Luc. 1:10: “het volk was buiten biddende…”. Wanneer de zangers zwegen, bliezen twee priesters de trompet en telkens wanneer zij dit deden viel het volk tijdens het trompetgeschal neer in aanbidding. ‘Dit was het ritueel van het dagelijkse offer in de dienst van het Huis van onze God,’ zo meldt een Mishnah-passage.



De verwoesting van de tempel in 70 AD bracht de tempelmuziek zeer abrupt ten einde.

Maar Christus’ offer had heil en nieuw leven gebracht. Gods lofprijzing zal nooit verstommen:

‘Zingt de HERE een nieuw lied…

Looft Zijn naam…

Boodschapt Zijn heil elke dag…’
(Ps. 96).



Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk



1 Rosh Hashana 3. 3, 4, 7; Taanith 2. 11