Nehemia (4) - De bedroefde bidder

ds. J.H. Velema • 80 - 2004/05 • Uitgave: 4
Nehemia (4)

De bedroefde bidder




Wat is de Bijbel een volstrekt eerlijk boek. Het verbloemt de zonde niet; ook niet de zonde van en onder Gods volk. Het boek Nehemia eindigt niet met een "happy end". En het wordt erg duidelijk: de kerk die ‘geréformeerd’ is moet steeds weer gereformeerd worden.

Met het twaalfde hoofdstuk moest dit boek eindigen, denken wij. Toen was alles goed in Jeruzalem. Er was een verbond met de Heere gesloten. De tempeldienst was hersteld. Priesters, Levieten en zangers krijgen hun eigen wettige plaats. Het leek alles buitengewoon mooi.

Nehemia gaat weer terug naar het Perzische hof. Natuurlijk blijft er contact met zijn vaderstad, waar hij met zoveel liefde en kracht heeft gewerkt. Wat hem gerapporteerd wordt doet hem besluiten twaalf jaar na zijn eerste Jeruzalem-gang weer verlof te vragen aan de koning om naar zijn vaderland te gaan.

Het blijkt dat al spoedig het verval was ingetreden. Hij heeft weer heel wat te doen.

De hogepriester Eljasib heeft een kamer in de tempel verhuurd aan Tobia, de Ammoniet.

In die kamer waren tempelvoorraden opgeslagen – de tienden van koren, most en olie – waaraan Tobia zich te goed kon doen zoveel hij wilde. Ammonieten en Moabieten, nakomelingen van Lot, aartsvijanden van Israël, die Israël op de woestijnreis niet hadden willen voorzien van proviand, ja zelfs Bileam hadden ingehuurd om Israël te vloeken. Zij mochten niet in de tempel komen.

Zelfs de hogepriester maakt gemene zaak met de vijand. Nehemia ontbrandt in heilige toorn en neemt radicale maatregelen, Tobia’s meubilair wordt uit de tempelkamer gesmeten en de kamer wordt gereinigd.

We ontdekken drie fasen, karakteristiek voor elke reformatie: breken met de zonde; innerlijke reiniging en terugkeer tot wat verlaten werd.

Verder ontdekt Nehemia dat men nalatig is geweest in het verschaffen van de benodigde levensmiddelen aan de Levieten en zangers, die daarom Jeruzalem hadden verlaten, om op het platteland in hun levensonderhoud te voorzien. Waarom is het huis Gods verlaten? vraagt hij. Waarom geen liefde meer voor Gods zaak – actuele vraag vandaag!

Nog twee zaken ontdekt Nehemia; de sabbat wordt ontheiligd. De afspraken, die gemaakt waren (10:31) waren spoedig vergeten. Ook tegen deze zonde treedt Nehemia krachtig op. Slimme handelaars brachten de nacht door bij een kleine deur van de poort en lokten kopers de andere dag – Sabbat! – naar buiten. Dit moet afgelopen zijn – anders zal ik de hand aan u slaan (13:21).

Dan komt Nehemia tot de ontdekking dat de kinderen van het verbond de verbondstaal niet meer kunnen spreken. Gemengde huwelijken waren weer gesloten en de kinderen spreken de taal van Asdod en kennen geen Hebreeuws. Nehemia blijft reformeren.

Maar wat u treffen moet is het feit dat hij tot drie keer toe in dit hoofdstuk bidt (vers 14, 29 en 31). Werken en bidden wisselen elkaar steeds af. Hij kan krachtig optreden, maar daarna ook krachtig bidden.

Hij bidt of de Heere het werk niet wil uitdelgen dat hij gedaan heeft voor Gods huis.

Zeg niet: hij slaat zichzelf op de borst. Maar lees het zo: Heere, vergeet niet wat u aan mij en door mij gedaan hebt. Hij bidt ootmoedig en vrijmoedig. Als hij bedroefd ziet dat een kleinzoon van de hogepriester – dus zelf ook van priesterlijk bloed – getrouwd is met een dochter van Sanballat, vijand van Israël, bidt hij voor hen. Grootvader, zoon en kleinzoon hebben het priesterdom verontreinigd en het priesterambt ontheiligd. Een bede om vergeving voor de grote zonden.

En de memoires van Nehemia, die met een gebed begonnen zijn (1:5) eindigen ook met een gebed: Gedenk mijner, mijn God, ten goede. Hij heeft gebouwd, geréformeerd en hij heeft gebeden – in dagen van blijdschap en in een tijd van teleurstelling. Hij eindigt met een ootmoedig gebed. Denkt u nog eens aan mij. Ik heb aan U en aan Uw werk gedacht, maar ik moet het van Uw denken aan mij hebben. Met minder kan ik niet toe en meer is niet nodig.

Nehemia bidt terwijl hij bouwt en bouwt terwijl hij bidt.

Het is een teken van geestelijke groei als we de Heere hoe langer hoe meer nodig hebben. Christus had het gebed tot Zijn Vader nodig. Zullen wij dan niet bidden?

Zullen we dan op grond van Zijn werk en door de kracht van Zijn voorbede in alle situaties van ons leven niet bidden: Gedenk mij, mijn God, ten goede?



ds. J.H. Velema