Nel Vos - “Looft de Here, mijn ziel”

Feike ter Velde • 83 - 2007 • Uitgave: 5
NEL VOS



“Looft de Here, mijn ziel”



“Daar zit je dan, alleen en zonder Henk. Wie had dat ooit kunnen denken”. Ze kijkt even voor zich uit, in de verte. Haar woonkamer kijkt uit op het wijde water tussen de Flevopolder en het oude land. Er staat een rustige oostelijke wind en de lucht is blauw.

“Dit wilden we samen, wonen aan het water, samen. Nu woon ik er alleen, maar toch ben ik nooit alleen.” Nel Vos vertelt.




Schilderen doe ik uitsluitend met olieverf. Het liefst eigenlijk gewoon eigen ideeën en eigen expressie. Niet in opdracht. Dat gebeurt wel eens, maar liever niet. De laatste tijd laat ik me vooral inspireren door vrouwen. Ook wel door paarden. Vrouwen en paarden zijn de thema’s van mijn werk de laatste tijd. Ze hebben iets gemeeenschappelijks, vind ik. Sterk en toch elegant. De uitdaging is om dat erin te leggen, kracht en elegantie, zichtbaar, tastbaar bijna. Dat boeit me bovenmate. Het wonderlijke is dat de gelaatsuitdrukking van vrouwen in mijn werk bijna altijd weer iets van mezelf weergeven. Dat wil ik niet en toch komt dat er bijna altijd weer uit. Ik zoek ook steeds naar verstilling en naar abstractie. Hier zie je bijvoorbeeld een beeldje, dat ik eerder naschilderde. Maar datzelfde beeldje komt dan terug in nóg een schilderij, maar dan als abstractie, niet herkenbaar, terwijl, als je goed kijkt, het er toch in terug is te vinden. Het is er niet en toch wel. Dat is zoeken naar nieuwe vormen en gedachten. Momenteel ben ik met drie of vier verschillende schilderijen bezig. Het lukt niet altijd om weer te beginnen. Dan moet ik mezelf een zet geven, doorzetten en wilskracht tonen. Als ik dan de draad weer oppak gaat ‘t ook wel weer en langzamerhand komt dan de lust tot werken weer terug.



Mijn man, Henk, kreeg een hersenbloeding op de derde dag van onze vakantie in Duitsland. We logeerden in een hotelletje. Hij was net gestopt met werken. We hadden een prachtig afscheid gehad op zijn werk en waren nu heerlijk op vakantie. We genoten er met volle teugen van. We zeiden die dagen steeds tegen elkaar: “Wat houden we toch veel van elkaar.” Ook die derde dag, toen het ’s avonds gebeurde. Het was die laatste dag zó sterk dat we zeiden: “Dat moeten we nu even niet meer zeggen.” Toch bijzonder, als je negenendertig jaar met elkaar getrouwd bent. Maar aan het einde van die dag kwam de grote klap. We waren net naar bed gegaan en praatten nog wat. Ineens zei Henk dat hij hoofdpijn had en duizelig was. Ik vroeg nog wat, maar als antwoord kwam wat onverstaanbaar gebrabbel en toen niets meer. Ik deed snel het licht aan en ik wist het meteen: De Heer gaat hem thuis halen. Hij was buiten bewustzijn. Ik nam zijn gezicht in mijn handen en zei: “Ik moet je even alleen laten, ik moet hulp gaan halen.” Ik ging snel naar beneden, naar de receptie en zei dat ze een ambulance moesten bestellen, omdat mijn man een hersenbloeding heeft. Ik wist dat dit de diagnose moest zijn. De ambulance was er met een paar minuten. In het ziekenhuis zei de dokter dat hij onmiddellijk moest worden geopereerd, anders zou hij de ochtend niet halen. Mijn eerste gedachte was: dat moet niet gebeuren, want de Heer gaat hem thuis halen. Dat zei ik ook tegen de dokter. Hij vroeg of ik kinderen had. Ik zei dat die al onderweg waren. Hij vroeg of hij met mijn zoon kon spreken. Ik belde Michiel, mijn zoon, op en gaf hem aan de dokter. Die praatte met hem en gaf toen de telefoon aan mij over. Michiel zei: “Mamma, je kunt hem toch niet laten sterven?” Toen leek het alsof er even een knop omging: Nee, dat kan natuurlijk ook niet. Hij werd direct geopereerd en de volgende morgen waren alle kinderen bij me. Er was een wonderlijke rust over me heen gekomen. Er was angst en rust, tegelijkertijd. Henk heeft drie maanden in coma gelegen, voordat hij is gestorven. Het was september en de winter stond voor de deur. In het ziekenhuis mochten we soms mooie dingen meemaken. Er lagen daar meer mensen in coma en in zeer ernstige omstandigheden. Op een gegeven moment liep er een mevrouw langs de kamer van Henk en die vroeg wat daar toch was in die kamer. “Steeds komt er een heel vredig gevoel over me als ik langs deze kamer loop,” zei ze. “Dat komt omdat de Heer hier woont,” heb ik toen gezegd. Want dat was zo. De Heer woonde er.



Ik wist dat Henk niet meer beter zou worden. Tegelijkertijd wist ik ook dat de Heer alle dingen wist en dat Hij alles in Zijn hand hield. Hij doet ook alle dingen meewerken ten goede. Dat mochten we zelfs merken bij de rouwdienst. Ik weet van iemand die daar heel diep aangeraakt werd door God en tot geloof is gekomen.

Het went nooit en toch komt er een zekere gewenning. De laatste weken merk ik dat er soms een uur is dat ik niet aan Henk denk. Dat is iets van de gewenning, denk ik. Soms kan er plotseling een enorme golf van verdriet over me heen komen. Ik zet dan geestelijke muziek op en ga meezingen. De Here loven en prijzen, al huilend en dwars door mijn tranen heen. Dan doe ik net als David, ik geef opdracht aan mijn ziel om de Here te loven. Dat deed David ook: “Looft de Here, mijn ziel…,” zegt hij. Nou, dat doe ik ook. En dan komt Zijn troost en dan merk ik dat Hij bij me is. Ik ben nooit alleen. In dit huis woont God en ik woon nu bij Hem in. Als ik thuis kom, zeg ik hardop tegen God, dat ik er weer ben. Ook ’s avonds laat meld ik me als ik binnenstap. Hij is er dan altijd, dat merk ik gewoon en dat houdt me geweldig op de been. Hij is elke dag heel dicht bij mij. Elke dag!

Ik kies ervoor om niet achterom te kijken. Ik mag genieten van alle goede dingen die ik met Henk heb mogen meemaken, maar verder wil ik vooruit kijken. Daar kies ik elke dag bewust voor. Zo mag ik dagelijks met de Heer wandelen.



Er zijn ook andere tijden geweest. Vroeger kende ik perioden van paniekaanvallen. Dan kon ik het binnen niet meer uithouden. Alles vloog me aan. Eigenlijk was dat angst voor de dood en de onzekerheid over mijn eeuwige bestemming. Ik had geen geloofszekerheid. Toen dit heel erg werd, kwam ik bij een magnetiseur terecht. Die heeft mij ‘behandeld’. Toen hij mij magnetiseerde, zag ik plotseling allemaal demonen, honderden. Zwart en glibberig glad. Ik werd enorm bang en riep in stilte God aan. Die man merkte daar niets van. Maar toen ik naar huis reed wilde ik dood. Ik dacht: ik rijd direct tegen een boom aan. Maar dat deed ik niet. Ik moest mijn stuur krampachtig vasthouden. Ik ben nooit meer naar die magnetiseur terug geweest. Maar de gedachten aan de dood bleven. Er was een geest van dood in mij gekomen. Daar moest ik van worden bevrijd. Ik heb gelukkig later goed onderwijs daarin gekregen, door boeken zoals van de Engelse theoloog Derreck Prince. Want ik kende Gods Woord niet. Samen met Henk ben ik gaan bidden om bevrijding en die is ook doorgebroken.



Door Gods Woord ben ik gaan zien dat we ook autoriteit hebben in Jezus’ naam. De boze sluipt soms op slinkse wijze binnen, maar dan moeten wij hem weerstaan en wegsturen in Jezus naam. Dat heb ik ervaren. Bij mezelf en bij anderen. Ik hoop nog voor velen tot zegen te mogen zijn. Eerst dacht ik: “Ik wil niet meer, ik wil bij Henk zijn.” Maar nu denk ik: “God heeft nog een plan met mij. Ik mag weer toekomst zien.” Dat is Zijn genade voor mij.



Feike ter Velde