Noëmia: Van Braziliaanse sloppen naar donker Amsterdam

Feike ter Velde • 83 - 2007 • Uitgave: 9/10
NOËMIA



Van Braziliaanse sloppen naar donker Amsterdam




Op zevenjarige leeftijd werd ze seksueel misbruikt in het gezin waar ze was opgevangen omdat haar moeder met tuberculose in het sanatorium lag. Het gezin van zes kinderen was uit elkaar gevallen, eerder eigenlijk al, toen de vader als alcoholist het gezin in de steek liet. Via een omweg kwam ze in een weeshuis, waar zo’n honderdvijftig meisjes woonden en dat tot een klooster behoorde. Acht moeilijke jaren volgden. Noëmia woont nu in Nederland, gehuwd en moeder van een zoon.




Ik werd in 1961 geboren, vlakbij de wereldstad Sao Paulo in Brazilië. In de kloosterschool kon ik niet goed meekomen. Door mijn verleden had ik grote moeite me te concentreren. Daar was ik erg ongelukkig, werd ik gepest door de andere kinderen en kreeg ik slaag van het personeel. Ik voelde me al heel jong eenzaam en groeide op zonder warmte en liefde. Eén van de nonnen had mij ontdekt en schonk mij haar genegenheid, die ik ook koesterde. Maar ik kwam er na lange tijd achter dat haar liefde voor mij niets anders was dan lesbische liefde, wat opnieuw uitliep op seksueel misbruik. Van mijn kant was er geen sprake van lesbische liefde. Toen in het klooster bekend werd wat de zuster met mij beoogde, werd ze overgeplaatst en ik werd weggestuurd. Na jaren – ik was zestien jaar – stond ik buiten, onvoorbereid op de boze wereld. Ik ging naar mijn moeder, die samen met een broer en een zus in een sloppenwijk woonde, in volstrekte armoede.



Na drie maanden overleed mijn moeder. Ik had geen vaste woonplaats meer. In de sloppenwijken was de enige manier van overleven om mijn lichaam ter beschikking te stellen van mannen, voor geld en onderdak. Zo raakte ik in de prostitutie. Drugs en drank verdoofden mijn gevoelens en verzachtten mijn diepe verdriet en eenzaamheid. Ik hield me vaak op met mannen uit de drugswereld, zonder dat ik wist dat het om criminelen ging. Ik werd dan opgepakt door de politie, werd verhoord, beledigd, vernederd, om maar namen te geven van criminelen. Maar namen wist ik niet. Dan werd ik weer vrij gelaten. Soms sliep ik in de open lucht, op straat of in een portiek. Ik was bitter en hard geworden, allemaal om te overleven in een vreselijke omgeving. Ik had een laag zelfbeeld, mede omdat men steeds van mij zei dat ik niet intelligent was, niet mooi als meisje en die negatieve kijk op mezelf had ik me eigen gemaakt. Van de tijd in het klooster wist ik wel dat je kon bidden en dat deed ik ook wel eens. Dan bad ik alleen maar: “God, waarom moet ik dit leven hebben?” Meer wist ik niet. Ik wilde een ander leven, maar zag niet hoe. Ik herinnerde mij een voorganger van een evangelische kerk, die mijn moeder had geholpen in moeilijke tijden. Ik besloot naar die kerk te gaan, want ik was ten einde raad. Ik walgde van het leven dat ik leidde en was altijd bang voor de gevaren in de sloppenwijken, waar elke dag wordt geschoten. Mijn zuster was al jarenlang lid van die evangelische kerk. Toen ze me zag binnenkomen vroeg ze me snauwend wat ik kwam doen en of ik op zoek was naar al weer een andere man. Ook de voorganger was wantrouwig jegens mij, omdat hij ons gezin kende en ik vroeger nog een korte tijd in zijn huis verbleef ná de kloostertijd. Zijn oudste zoon heeft me toen ook misbruikt en eiste van mij dat ik zweeg. Ik deed dat, vooral uit angst voor zijn bedreiging. Mijn leven lang was ik afgewezen, vernederd, gekwetst en dat ging zelfs hier nog door. Toen ik mijn eerste gebed bad tot de Here Jezus, om Hem als mijn Heiland en Redder aan te nemen, werd dat toch niet helemaal vertrouwd. Ik moest voldoen aan de uiterlijkheden van de kerk, maar mijn diepe verwondingen en mijn verwrongen zielenleven werden niet opgemerkt. Ik had innerlijke genezing nodig, maar er was niemand die mijn nood peilde. Niemand vroeg me waar ik heenging na de avonddienst en zelf wist ik dat ook niet. Ik had geen woning, geen bed en geen eten.



Gaandeweg ontdekte ik mijn eigen argwaan jegens mensen en zag dat ik ook niet volledig op de Here Zelf vertrouwde. Ik had me nog niet volledig aan Hem toevertrouwd. Hij moest mijn leven vervullen en gaan leiden en ik moest leren Hem gehoorzaam te worden. Dat waren juist allemaal de dingen waarvoor ik me volledig had afgesloten. Ik heb toen een radicaal besluit genomen en vroeg in de kerk of ik mocht worden gedoopt. Ik heb al mijn zonden heel diep van binnenuit beleden en heb gezegd: “Here, ik wil U dienen met mijn hele leven.” Toen is alles compleet anders geworden. Ik werd nog steeds met argwaan bekeken, maar ik wist zeker dat God mij had aangenomen als Zijn kind. Langzamerhand veranderde ook mijn uiterlijk, mijn kleding, mijn houding, zodat de mensen mij ook begonnen te accepteren. Maar God zorgde voor mij.



Ik wilde naar de Bijbelschool, want ik wilde meer over Gods Woord leren. Maar ik werd niet aangenomen, omdat ik geen geld had en mijn vooropleiding onvoldoende was. Maar de Heer had het op mijn hart gelegd en dat heb ik ook gezegd. Ik belde steeds weer naar de directeur en kreeg steeds te horen dat ik niet kon worden aangenomen. Ze kenden mijn achtergrond niet en ik bleef maar volhouden. Toen kreeg ik de vrouw van de directeur te spreken en uiteindelijk mocht ik komen. Ik moest voor de andere leerlingen verzwijgen dat ik onvoldoende scholing had gehad. In die tijd hoorde ik ook over donker Amsterdam. Ik droomde een keer over een boeket bloemen in mijn armen. Iemand zei mij, dat dit mijn bediening zou worden. God zou mij gebruiken om een verscheidenheid van mensen de weg te wijzen naar de Here Jezus. Dat heb ik steeds vastgehouden. Ik zag dat ik een roeping had gekregen. Zo kwam ik in contact met Jeugd met een Opdracht (JmeO). Ik moest nog vijf jaar wachten, maar kwam uiteindelijk in Amsterdam aan op een toeristenvisum voor drie maanden. Drie onbekende mensen betaalden mijn reis. Het eerste jaar was eenzaam en zwaar. Maar alles is op wonderlijke wijze allemaal goed gekomen. God heeft al mijn gebeden gehoord.



Alleen in Nederland, werkend bij JmeO, bad ik ook voor een levensgezel, een man, die met mij wilde trouwen. Nu ben ik getrouwd. Toen ik hem voor het eerst zag wist ik zeker dat hij het was. We hadden korte tijd af en toe contact met elkaar, maar hij ging voor acht maanden naar Amerika. Ik twijfelde of dit dan wel de man was die God voor mij goed had gedacht. We hielden wel contact, maar hij had mij niet gevraagd zijn vrouw te worden. De mogelijkheid deed zich voor naar Amerika te reizen, zodat ik hem daar zou zien. Ik vroeg in mijn gebed om twee dingen: dat hij mij zou uitnodigen voor een diner in een chique restaurant en voor mij een gouden ring zou kopen. Dan zou ik weten dat hij echt om me gaf. En dat gebeurde letterlijk, zonder dat hij iets van mijn gebed wist. Hij nodigde mij uit, ik had nog nooit zo’n mooi restaurant gezien. Het eten was heerlijk, het gesprek gezellig, maar hij vroeg niets. Toen kwam het nagerecht. Prachtig opgemaakt met vers fruit, ijs en slagroom. Bovenop schitterde een prachtige gouden ring. Hij vroeg: “Mag ik je levensgezel worden? Wil je met me trouwen?” Toen schoof hij die prachtige ring aan mijn vinger. Ik kon mijn ogen en oren niet geloven, maar het was wáár. God had al mijn gebeden tot in detail verhoord. Toen wist ik zeker: God houdt ook van mij!



Nu wonen we in Amsterdam. We hebben samen een zoon en zijn heel gelukkig in dienst van God als zendelingen midden in donker Amsterdam. De Here werkt nog steeds aan mijn innerlijke genezing. Ik heb professionele hulp, zodat mijn diepe pijn, onzekerheid, wantrouwen náár en angst vóór mensen verder zullen verdwijnen. Elke dag mag ik groeien in mijn geloof en toewijding aan de Here. Hij heeft wonderen in mij verricht!



Feike ter Velde