Onzekere tijden

Feike ter Velde • 87 - 2011 • Uitgave: 19
Kenmerk van het derde millennium

De jaarwisseling van 1999 naar 2000 was een spannende nacht. Zouden onze computers de verandering aankunnen? De meeste deskundigen waren daar niet zeker van. Bedrijven en ziekenhuizen hielden die nacht de wacht, vliegtuigen bleven aan de grond en de wereld wachtte af.
Even waren onze zekerheden – de computergestuurde maatschappij en haar comfort – niet meer zo zeker. Maar… het viel mee! Er hebben zich geen al te grote problemen voorgedaan en dus… konden we vrolijk verder. Maar toch… onzekerheden bleven en nemen in omvang toe.
Laten we omzien en vooruit kijken!


De eerste duizend jaar van de kerk zijn in een ontzagwekkende turbulentie verlopen. Niet in het minst door de opkomst en verbreiding van de islam en alle geweld, dood en verderf die daarmee gepaard ging. Duizend jaar waren voorbij en dat betekende voor de kerk het einde aan het heden der genade. Immers, volgens de theologie van de kerk zou die periode duizend jaar duren en dan zal het einde daar zijn. Nu dreigde de ondergang van de wereld.

Gerbert van Reims (940 1003) was van 999 tot 1003 de eerste Franse paus. Hij droeg de naam Sylvester II. Hij was een veelzijdig geleerde in de wiskunde, de geometrie, de astronomie en de muziek. Hij studeerde wiskunde in Spanje. Daar kwam hij in contact met Moorse, Perzische en Egyptische wiskundigen. Omstreeks het jaar l000 voerde hij de meer abstracte Arabische cijfers in West-Europa in. Met deze cijfers kon veel sneller en gemakkelijker worden gerekend dan met de, tot dan toe gebruikelijke, Romeinse cijfers die in letters werden weergegeven. Als leider van de Kerk stond paus Silvester voor de grote opgave om de theologie – het oordeel van God moet nu komen, want de duizend jaar van het Godsrijk op aarde zijn voorbij – te verenigen met de wereld van wetenschap en techniek. Dat wordt het begin van de kerk als teruggetrokken gemeenschap die een God vereert die uit de wereld is verdwenen. Kerk en wereld worden in het jaar duizend uit elkaar getrokken.
De keizer in Rome, die tot dan ook nog hoofd van de kerk en van de cultuur was, Otto III, was met veel goddelijke majesteit omkleed. Maar de eenheid tussen kerk en samenleving brak nu definitief in tweeën. Er was een diep besef van falen bij de keizer en bij het volk en een grote vrees voor het Godsoordeel aan het einde van deze duizend jaren. Het Rijk Gods was niet tot stand gekomen door het falen, door de zonde van kerk en samenleving. Keizer Otto III had die schuld, vooral die van zijn voorganger, Karel de Grote, op zich genomen. Karel was niet bij machte gebleken de eenheid van de oecumene – dat is Kerk en Staat – te verwezenlijken in het Godsrijk. Karel heeft gefaald in een leven van zondige onbarmhartigheid, waarvan de smet op de hele christenheid lag. Otto III, die het Godsoordeel zag naderen, nam de schuld van Karel op zich. Hij haalde het kruis van de nek van Karel de Grote, uit diens graf, en hing het om zijn nek. Zo deed hij openlijk boete. Keizer Otto werd als het ware zelf het offer voor de zonde van het falende christendom, hopende dat het oordeel Gods zou worden uitgesteld. Deze vrome daad van deze vrome keizer maakte zeer veel indruk. Daarom was de plotselinge dood van Otto III in 1002 des te meer een ongekende schok. Het oordeel van God komt nu tóch, eerst over de keizer en dan ook over ons allen, zo was het gevoelen in de samenleving.

Immers, duizend jaar heeft de kerk de tijd gehad om het Godsrijk op aarde gestalte te geven, maar zij heeft gefaald! Vanaf het jaar 1000 vindt een enorm geestelijk verval van de kerk plaats. Het christendom gaat in het oordeel ten onder, zo geloofde men. Men had van keizer Otto III en in paus Silverster II de redding van het Godsrijk verwacht, dat nu, in het jaar 1000, in volmaaktheid zou moeten komen. Een keizer met zulke duidelijk goddelijke eigenschappen zou de redder der wereld moeten worden, maar nu is hij gestorven. Nu zullen dra de elementen door vuur vergaan en de wolven, de demonen uit de afgrond, zullen dra alles verslinden. Dit was de klaagzang aan het einde van het eerste millennium. Maar het Godsoordeel kwam niet, de kerk was er nog en een zucht van verlichting zorgde voor ontspanning. Net zoiets als in die nacht van de jaarwisseling toen er geen computerramp geschiedde.

Na het uiteenvallen van de oecumene, de eenheid van kerk en staat, met de dood van Otto III groeit de macht van de paus van Rome. De keizer heerste over de héle oecumene, de paus nu alleen nog over de kerk. God staat nu buiten de samenleving, maar de kerk onderhoudt het contact met Hem, met eerbied gesproken.
Het jaar 1000 werd een duizelingwekkende omwenteling. Denken en handelen in de Westerse samenleving geschiedt voortaan zónder God. Het denken wordt goddeloos! Toen werd het fundament gelegd voor wat later zou volgen. In zijn dagen werd deze paus al uitgemaakt voor een occultist, een magiër, die God uit de samenleving had verwijderd… in feite had hij God gedood! Aan het einde van de 19e eeuw doorvoelt de Duitse filosoof Friedrich Nietsche de dood van God als geen ander. Hij peilt de nood van de mens als eenzaam subject. De god van westerse cultuur was dood en dat zou haar einde gaan inluiden.

In de vierde opera van Der Ring des Nibelungen van Richard Wagner, die Götterdämmerung, vergaat het Walhalla met de god Wodan in het vuur dat men voor hem heeft ontstoken. In een angstwekkend muziekspektakel rekent de mens af met god en de goden. Dan volgt een prachtig slotstuk… hoop op de nieuwe wereld. Die is gekomen! De twintigste eeuw, met twee wereldoorlogen en de dood van zes miljoen Europese Joden. Een nieuwe wereld, een wereld zonder God en zonder gebod. Een wereld van ná de Franse revolutie, met haar ‘ni Dieu, ni Maitre’ (geen God en geen meester). De nieuwe wereld van de moderne mens, de autonome mens, zichzelf tot norm en wet.
Paus Silvester II erkende aan het einde van zijn leven dat hij zwarte magie heeft bedreven en dat een wereld van wetenschap zónder God een wereld wordt van zwarte magie. In die wereld heerst dood en verderf. In die wereld van autonome, technocratische wetenschappers worden, alleen al in ons land, ieder jaar dertigduizend kinderen in de moederschoot omgebracht! Wereldwijd jaarlijks miljoenen kinderen! Dit is de zwarte magie, die heerst in onze doodscultuur, met satan aan het hoofd! De magie van het absolute van de wetenschap als de moderne toren van Babel, die heerst over de diepste waarden en normen van het leven: de geboden van God.

Die wereld van de autonome wetenschap begint in het jaar 1000 met de opkomst van de alchemie. Het grote doel is onedele metalen te veranderen in goud. Goud is de heerlijkheid van god. Nu moet de mens zich die heerlijkheid van de verdwenen god opnieuw gaan verwerven. Want het vertrek van god betekende ook de verduistering van de ziel. In die ziel zijn nog restanten van de godspresentie en de alchimisten trachtten die te doen herleven. Echter, dat is niet gebeurd. Het goddelijke, de god van de cultuur, keerde niet terug, maar werd in de Franse revolutie definitief uitgebannen.
Toen ik het boek De Alchemist van de Braziliaanse schrijver Paulo Coelho las, moest ik daaraan denken. Dit boek werd wereldwijd een bestseller, omdat het zich bezighoudt met het zoeken naar de verloren god in de menselijke ziel. Het gaat over een schaapherder die zijn droom van een verborgen schat naloopt. Hij gaat op reis en dan ontmoet hij in de Egyptische woestijn de alchemist, die over grote spirituele wijsheid beschikt en hem aanspoort zijn levensdroom achterna te gaan en dan ook te vinden. Hij kent de diepten van het menselijk hart waarin de waarheid over de mens verscholen ligt. In dit leven dolen wij als nomaden in de woestijn om dáár uiteindelijk de diepste geheimen van het hart te vinden, zo leert hij van deze alchemist.
De lezer – en ook ik – bleef echter in een diepe leegte achter.

Dit is de wereld van de moderne westerse mens, die al eeuwen lang God kwijt is. In zijn zoeken gaat de mens heel ver. Ook Nederlanders maken reizen naar Azië om daar de geesten van een verloren wereld te vinden en te aanbidden. Om zo het gat in zijn hart, die grote innerlijke leegte, op te vullen. Wat achterblijft is duisternis en diepe verlatenheid. In de wereld van die onzekerheid leeft de moderne mens. Christenen moeten die wereld kennen, om de moderne mens te leren begrijpen. Voor die mens geldt: de Waarheid zal je vrijmaken.
Velen hebben in frustratie kerk en christendom de rug toegekeerd, vaak om begrijpelijke redenen. Elke christen behoort zich te realiseren dat daarin vaak een grote schuld ligt: wáárom zag men in mij en mijn kerk niet de heerlijkheid van Christus? Hun onzekerheid en geestelijke leegte vindt haar oorzaak in het eerlijke antwoord op die vraag. Maar willen we wel aan die vraag toekomen? Of durven we de consequenties niet aan? De tijden zijn onzeker, maar waar zijn ónze zekerheden?

Feike ter Velde