Precies 153 vissen

ds. Yme Horjus • 87 - 2011 • Uitgave: 12
Hoe er plotseling pinkstertaal wordt gesproken in een paasverhaal

Johannes 21:1-14


Het was een vreemde tijd zo vlak na de opstanding van Jezus.
Nu had Jezus al wel gezegd - en dat lezen we bij Lucas in de Handelingen - dat ze moesten wachten op de vervulling met de Heilige Geest. Want dan zouden ze kracht ontvangen om getuigen te zijn van Jezus in Jeruzalem, Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde.
Maar Petrus kon daar niet zoveel mee. Het wachten duurde maar. Het was ook zo’n vreemde onbestemde periode. Bovendien zat hem iets uit het recente verleden niet helemaal lekker. Er was tussen hem en de Here nog iets niet opgehelderd.

“Ik ga vissen”, had Petrus gezegd. Je kunt wel blijven wachten op de dingen die komen gaan, maar je moet ook iets om handen hebben. Niets doen leidt ook alleen maar tot verveling. Ledigheid is des duivels oorkussen en heeft die duivel in de laatste tijd niet veel te veel vrij spel gehad? Bovendien moet er ook brood op de plank komen. Een mens moet ook eten. Je kunt niet van de wind leven. En wind was er al helemaal niet, in deze windstilte zonder gebeurtenissen. Met een groot gevoel voor nuchterheid, neemt Petrus het initiatief om maar weer het oude beroep op te pakken. “Ik ga vissen…”

“Wij gaan met je mee”, zeiden zes andere discipelen van de Here en eendrachtig togen de zeven aan het werk om op de zee van Tiberias wat vissen te verschalken. Ik wijs er alvast op dat we in deze passage van het evangelie van Johannes moeten gaan tellen. Hier tellen we zeven discipelen van Jezus, waarvan Johannes even van twee discipelen de namen niet noemt.

Maar nu kan het wel Pasen zijn geweest, maar dan ben je nog niet af van de gebrokenheid van de schepping. Nee, de vergeefsheid van de dingen is nog levensgroot aanwezig en ze vissen de hele nacht door zonder iets te vangen. Net alsof er geen Pasen is geweest en de opstanding van Jezus geen nieuwe episode in de wereldgeschiedenis heeft ingeluid.
Dan staat er in de ochtendschemering een man aan de oever van het meer. En die vreemdeling roept hen toe dat ze het maar eens aan de rechterkant van de boot moeten proberen. De stuurboordkant - om in scheepstermen te spreken. Het gekke is dat die vissers dat dan ook blindelings doen. Niet denken dat de bekende stuurlui natuurlijk weer aan wal staan. Die stem heeft iets overtuigends en iets dwingends. Opeens zit het net vol. Zo vol dat ze er zelfs niet in slagen het met vereende krachten binnenboord te krijgen. Ze binden het net achter hun bootje vast, probeer ik me in te denken en zetten koers naar de oever.

Johannes, die zichzelf hier in zijn evangelie de discipel noemt van wie Jezus hield, heeft het nu in de gaten. Waar het er zó aan toe gaat, dan kan het niet anders, dan moet het Jezus zijn! Hij zegt tegen Petrus: “Het is de Here!” Dit is helemaal het doen en laten van hun Meester. Zo heeft Hij ook eens wijn in overvloed gegeven op een bruiloftsfeest in Kana. Het is hem ten voeten uit. Dat kan niet missen.
Dan is Petrus niet meer te houden. Hij doet gauw wat om en stapt overboord in het water en waadt naar Jezus toe. Wat een wonderlijke ervaring dat op de oever een vuurtje brandt met vis erop en er is ook brood. Waarom vroeg Jezus aan de vissers op het meer om wat te eten als Hij zelf lang en breed was voorzien? Als Hij hen nota bene met een brandende barbecue opwachtte? Hij had hun vis helemaal niet nodig! Hij kon hún te eten geven, in plaats van dat Hij met smart op hun voedsel wachtte.

Het is een paasverhaal, maar het is ook een pinksterverhaal. Als wij menen dat de Here het moet hebben van onze inspanningen voor Zijn Koninkrijk, onze inzet, onze ijver, onze toewijding, onze zweetdruppels, dan helpt Hij ons gauw uit de droom. Verwacht het van Mij, lijkt Hij met deze wonderlijke gebeurtenis te willen zeggen. Denk niet, nu gaan wij even voor Jezus aan de slag. Nee, het gaat om het wachten op Hem. Wachten op Zijn opdracht om het over de boeg van Pinksteren te gooien. Als de kracht van de Heilige Geest over mensen komt, dan gaat er wat gebeuren. Als wij maar wachten op Zijn woord. Dan raken de netten vol. Het is net alsof Jezus Zijn discipelen en ons wil leren wat Hij al eerder heeft gezegd: “Zonder Mij kunt gij niets doen…”

Wat mij nu het meest frappeert, is dat de discipelen de grote vangst aan vissen gaan tellen. Je zou toch zeggen dat ze zich helemaal op Jezus gaan richten. Nee, ze slaan aan het tellen. Is het dan de gewoonte om vissen te tellen? Nee, dat ook weer niet. Maar de uitbundige opbrengst van de visvangst geeft hen aanleiding om dat dit keer wel te doen. En ze tellen 153 grote vissen. Vindt u dat niet opmerkelijk, dat getal 153? Dat komt als getal in de Bijbel terecht. Je zou je kunnen voorstellen dat ze schattenderwijs te werk gingen in de trant van: het waren er wel 150! Nee, ze tellen heel precies en de teller komt te staan op 153. Er is méér aan de hand dan gepaste visserstrots, of dat ze met de opbrengst een visrecord in het toenmalige Guinness Book of Records wilden laten opnemen.

Er zit een verwijzende kracht in dit specifieke getal 153. Net zoals andere elementen in deze geschiedenis vol symboliek zitten. Het gaat hier om zeven vissers die onder aanvoering van Petrus het meer opgingen. Zeven als getal van de volheid. Het vuurtje aan het strand is een kolenvuur. Dat is weggevallen in de vertaling van de NBV, maar de NBG-vertaling van 1951 heeft dat nauwgezet weergegeven. De barbecue van Jezus was een kolenvuur. Dat herinnert aan een ander kolenvuur waarvan in hoofdstuk 18:18 melding wordt gemaakt. Toen stond Petrus zich namelijk te warmen aan een kolenvuur in de tuin van het paleis van de hogepriester…

Ik zet het nog even op een rijtje. Zeven vissers, een kolenvuur, een opbrengst van 153 vissen…

Wat bij het getal 153 misschien een net zo belangrijk gegeven is, is dat de kerkvader Hiëronymus, uit de vierde eeuw, melding maakt van een in die tijd zoölogische bekendheid met 153 verschillende vissoorten. Er waren dus in die tijd en dat geldt zonder meer ook voor de tijd van de eerste eeuw 153 verschillende vissoorten bekend. Méér soorten waren er volgens de toenmalige wetenschap niet, zodat iets zichtbaar gaat worden van de reikwijdte van het heil in Christus. Het getal 153 is dus met andere woorden een pinkstergetal! De uiteinden der aarde komen in het vizier.
Het gaat om de volheid der heidenvolken. Het evangelie moet klinken over de gehele aarde. Alle mensen moeten bereikt worden met de heilsboodschap van de redding in het bloed van Jezus en Pinksteren is daarvan het startschot. “Maakt alle volken tot mijn discipelen…”, zei Jezus in Zijn afscheidswoord tegen Zijn volgelingen. ‘De Geest doorbreekt de grenzen die door mensen zijn gemaakt. Heel de wereld moet het weten dat God niet veranderd is…’

153 vissen is een symbolisch getal. Het is het getal van de volheid. We moeten Johannes 21 verbinden met Handelingen 2. De volheid van de heidenvolken in Johannes 21 correspondeert met de volheid van de genoemde volken in het pinksterverhaal van Lucas. Het staat er zelfs met zoveel woorden: ‘In Jeruzalem woonden destijds vrome Joden, die afkomstig waren uit ieder volk op aarde’ (Handelingen 2:5) Dat moet goed tot ons doordringen: uit ieder volk op aarde!

153 vissen! Nee, het is allemaal niet toevallig. Het hadden er geen 152 of 154 kunnen zijn. Juist dit aantal van 153 vissen spreekt een duidelijke taal: pinkstertaal… Alle vissen, alle volken! Heel de schepping! Mag de gemeente de veelkleurige wijsheid van God aan heel de schepping bekendmaken! Jezus leeft en er is voor ieder mens toekomst. Iedereen moet het weten. Alle 153 pinkstervissen…! Wat een barbecue aan het strand ons niet kan leren over Gods visie op mensen en op de wereld!

ds. Yme Horjus