Ranan - Roepen tot God

Gieneke van Veen-Vrolijk • 85 - 2009 • Uitgave: 8
In de Hebreeuwse Bijbeltekst komt een aantal werkwoorden voor die op uiteenlopende wijze uitdrukking geven aan wat de mens ‘uit’ in de relatie met de Here God. Deze gevarieerde woordgroep omvat werkwoorden en afgeleide termen, die zowel het droevige zuchten uiten, als het vreugdevol lofzingen voor God.
Tot deze woordgroep behoort het werkwoord ‘ranan’ (uitroepen). Dit werkwoord komt 53 maal voor in de Hebreeuwse Bijbeltekst, vooral in poëtische delen, met name in de Psalmen (26 x) en in Jesaja (14x). ‘Ranan’ heeft de basisbetekenis van: uitroepen, luid roepen, schreeuwen, maar ook: juichen, jubelen, lovend uitroepen, vreugde uiten.
In de oorspronkelijke grondbetekenis van ‘ranan’ (luid roepen, schreeuwen) wordt dit werkwoord gebruikt met betrekking tot de luide roep van de wijsheid (Spr. 1:20; 8:3). Daarnaast komt ‘ranan’/roepen ook voor met betrekking tot uiten van intens verdriet, zoals in Klaagliederen 2:19, waar de daar voorkomende vorm van ‘ranan’ duidt op bedroefd en angstig schreeuwen: “Sta op, ‘ranan’/klaagroep in de nacht…”
‘Ranan’ komt ook voor bij het intens roepen om Gods nabijheid: “…mijn hart en mijn vlees roepen tot de levende God…” (Ps. 84:3b).

Vreugdevol roepen tot God
In het merendeel van de gevallen betreft het gebruik van ‘ranan’ vreugdevol roepen, in lofprijzing gericht tot God.
‘Ranan’ in de betekenis van juichen, jubelen vinden we in de woorden “‘Ranan’/juich en wees vrolijk, dochter Sions, want zie, Ik kom…” (Zach. 2:10). Deze heerlijke oproep klinkt ook in Sefanja’s profetie met toekomstbelofte: “‘Ranan’/jubelzing dochter Sions…” (Sef. 3:14; vgl. Zach. 2:10; Jes. 54:1). Hoor Jesaja’s indrukwekkende ‘loflied der verlosten’: “‘Ranan’/juich… inwoners van Sion, want de Heilige van Israël is groot…” (12:6). Ook profeteert Jesaja: “Zij zullen… ‘ranan’/jubelen om de heerlijkheid van de HERE…” (24:14) en: “…waakt op en juicht…” (26:19b).
‘Ranan’/vreugdevol jubelen is voor alle tijden. Veelzeggend is het dat te midden van grote nood de Here nodigt: “Laten ‘ranan’/jubelen… wie welgevallen hebben in Mijn gerechtigheid…” (Ps. 35:27).

God prijzen met gejubel
Het begrip ‘ranan’/juichen heeft in het bijzonder ook de betekenis van ‘prijzen met gejubel’: “Maar laat verblijd zijn allen die op U vertrouwen tot in eeuwigheid; laat hen ‘ranan’/jubelen…” (Ps. 5:12b). Opvallend is dat juist in Davids boetepsalm deze vorm van ‘ranan’ voorkomt in de zin van ‘jubelend prijzen’: “…God van mijn heil, mijn tong zal Uw gerechtigheid ‘rananÂ’/jubelend/vrolijk prijzen…” (Ps. 51:16b). Het gaat om vreugde vanwege Gods vergevende genade, een geestelijke vreugde, die de mens alleen maar kan genieten, wanneer men zoals David voor de Here God schuld en zonde heeft beleden.
Belangrijk is dat bijna altijd de Here God het voorwerp van de vreugde is: “voor eeuwig/in eeuwigheid zullen zij ‘ranan’/jubelen, omdat U hen overdekt…” (Ps. 5:12b).

Lofjuichen in Zijn schaduw
Ook valt op, dat ‘ranan’/juichen voornamelijk voorkomt met betrekking tot de vreugde die Israël ondervond vanwege Gods leidend, heilbrengend en verlossend handelen. “Komt, laat ons toch ‘ranan’/jubelen voor de Here, laten wij juichen voor de Rots van ons heil…” (Ps. 95:1).
Het werkwoord ‘ranan’/juichen komt vaak voor in combinatie met vormen van andere werkwoorden die vreugde of loven uitdrukken. “Maar ik zal Uw kracht bezingen en in de ochtend Uw genade ‘ranan’/jubelend loven…” (Ps. 59:17). De almachtige Schepper wordt alom bejubeld (Ps. 65:9b). Wij mogen altijd en overal meedoen met dat jubelkoor voor onze God: “Ranan/jubel voor God, onze sterkte…” (Ps. 81:2; vgl 90:14). In dagen van smart en pijn mag dit ons vertroosten: “U bent mij een hulp geweest en in de schaduw van Uw vleugels zal ik ‘ranan’/lofzingen…” (Ps. 63:7).

Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk