Rapha (2) - Genezing in de Psalmen

Gieneke van Veen-Vrolijk • 85 - 2009 • Uitgave: 12
In het vorige artikel stonden wij stil bij het begrip ‘genezen’ in het Oude Testament, aangeduid door het werkwoord ‘rapha’. We zagen dat dit Hebreeuwse werkwoord ‘rapha’ als grondbetekenis heeft: herstellen, heel maken, genezen; ‘rapha’ betekent ook: behandelen, helen, in orde/gezond/beter maken, repareren.

‘Rapha’ in de Psalmen

In de Psalmen komen regelmatig vormen van het werkwoord ‘rapha’/genezen en andere afgeleide termen voor. Uit de desbetreffende teksten blijkt, dat het in de Psalmen in bepaalde gevallen om lichamelijke genezing gaat, maar de Here biedt boven alles geestelijke genezing. Hij schenkt genezing vanwege Zijn genade en verbondstrouw en doet dit door Zijn Woord en Geest.

‘Wees mij genadig, Here, want ik ben verzwakt, Genees mij… Here…’ (Ps. 6:3)
Deze Psalm1 gaat gepaard met veel tranen. Het zijn tranen van berouw, maar ook vanwege ellende en leed die vijanden David aandoen (vers 9), waarmee niet ontkend is dat dit ook vanwege eigen zonden en fouten kan zijn. Door zijn situatie van diep lijden is de psalmist ertoe gekomen om eerst schuld voor God te belijden en dan roept hij om genade tot God. Hij weet dat hij Gods genade en Zijn genezing nodig heeft.
Deze Psalm omvat twee delen. Het eerste deel, vers 1-6, is een intens gebed van een diepbedroefde ziel, die beseft Gods straf te verdienen vanwege zonden en die hierdoor in grote nood verkeert, zowel geestelijk als lichamelijk. Daarom smeekt David: ‘Wees mij genadig, Here, ‘rapha’/genees mij…’ (vers 3). In het tweede deel, vers 7-12, wordt niets meer gevraagd, wel gehuild, om uiteindelijk te eindigen in een gebed van vertrouwen: ‘De Here heeft mijn smeking gehoord’ (vers 10). Zo blijkt hoe klagen bij God tot dankzeggen kan overgaan!

‘Hij zond Zijn Woord en ‘rapha’/heelde hen’ (Ps. 107:20)
Psalm 107 vangt aan met de oproep God te loven, omdat Hij goed is en om Zijn eeuwige genade (vers 1). Vervolgens biedt deze Psalm - bestaande uit 5 delen of strofen - een opsomming en uiteenzetting van alles wat God voor de Zijnen heeft gedaan. Elk deel van de Psalm begint met een aansporing om God te loven (verzen 1,8,15,21-22,31) en wordt gevolgd door de vermelding van wat de Here deed en hoe Hij met Zijn vaak opstandige volk handelde. Bij herhaling komen zij in nood, maar dan: ‘roepende tot de Here in de benauwdheid…’ (verzen 6,13,19,28), komt God Zijn volk tot hulp. Zo lezen wij: ‘Hij leidde hen’ (vers 7); ‘Hij voerde hen uit’ (vers 14); ‘Hij zond Zijn Woord’ (vers 20); ‘Hij stilde de storm’ (vers 29). In dit verband zien wij dat de Here het angstgeroep van de Zijnen beantwoordt door ook genezing te schenken en dat doet Hij door Zijn Woord te zenden: ‘Hij zond Zijn Woord en ‘rapha’/heelde hen…’ (vers 20).
Nog altijd is het zo dat God werkt door Zijn Woord en Geest, Die ons leiden tot het vleesgeworden Woord (Joh. 1:14), Die ons heelt.

‘Hij ‘rapha’/geneest gebrokenen van hart’ (Ps. 147:3a)
De laatste vijf Psalmen van het Psalterium spreken louter over loven en danken; er wordt niets meer gevraagd, alleen nog maar gedankt en geprezen. Psalm 147 begint en eindigt met ‘Hallelu-Ya’ (= Looft de Here!). Deze Psalm omvat drie delen die elk aanvangen met een oproep tot lofprijzing: verzen 1, 7 en 12. Elk deel van de Psalm heeft verschillende thema’s die elkaar afwisselen; wat God deed: in de Schepping, aan Israël. De eerste strofe vermeldt in vers 1 hoe goed en heerlijk de lofprijzing is en dan volgt in de verzen 2-6 een opsomming van de redenen van de lofprijzing. Als eerste wordt (in vers 2) vermeld wat de Here deed/doet ten gunste van Jeruzalem en Israël: ‘Hij bouwt Jeruzalem en vergadert de verdrevenen van Israël.’ Vervolgens wordt vermeldt wat Hij heel in het bijzonder en persoonlijk doet aan degenen die ‘gebroken van hart’ zijn: ‘Hij ‘rapha’/geneest de gebrokenen van hart…’ Ook nu laat de Here God Israël en Jeruzalem niet los en wil ‘rapha/genezen’. Hij is onveranderd: de ‘Rophe’/Geneesheer, Die elk gebroken hart geneest van wie in nood tot Hem vlucht.

‘Genees/‘rapha’ mijn ziel, want ik heb gezondigd tegen U…’ (Ps. 41:5)
Psalm 41 spreekt over Gods Zegen in tijden van grote tegenspoed en ziekte. Deze psalm bevat veel elementen van een klaagpsalm en smeekbede, de verzen 5-11, maar opvallend is dat de aanhef (vers 1-4) en het slot (vers 12-14) deze psalm juist tot een persoonlijk danklied maken. Enerzijds wordt het vertrouwen uitgesproken dat God zal bewaren en sterken tijdens ziekte (vers 3,4), anderzijds klaagt de psalmist ‘Mijn vijanden spreken kwaad… Wanneer zal hij sterven…?’ (vers 6). In dit verband smeekt hij: ‘Here, wees mij genadig, ‘rapha’/genees mijn ziel…’ (vers 5a), maar belijdt tevens: ‘want ik heb tegen U gezondigd’ (5b). Het in vers 5a voorkomende woord ‘nephesh’ kan duiden op het geheel van de persoonlijkheid en zo ook het begrip ‘leven’ inhouden; in dat geval smeekt David om (vooral) lichamelijke genezing. Maar het woord ‘nephesh’ kan ook letterlijk met het begrip ‘ziel’ worden weergegeven en daar gaat het in dit geval waarschijnlijk, niet uitsluitend, maar wel primair om. Dat het hier bij David vooral om genezing van de ziel gaat, kan mede blijken uit het causale verband dat de psalmist zelf aanvoert: ‘want ik heb tegen U gezondigd.’ Toch is hij zeker van Gods vergevende genade (vers 12,13) en eindigt lovend en met een blik op de toekomst, wanneer de grote Zoon van David - Jezus - zal komen (vers 13b,14).

‘Ik heb u geroepen, U hebt mij ‘rapha’/genezen’ (Ps. 30:3)
Deze Psalm spreekt van een hoogtepunt in Davids leven, namelijk de inwijding van zijn huis, zijn eigen paleis (2Sam. 5:11).2 ‘God heeft gered’ is de algehele toonzeting van deze lof- en dankpsalm. David heeft grote nood gekend, zowel geestelijk als lichamelijk (vers 4,10), ondermeer vanwege verdrukking door vijanden (vers 2b). In zijn nood had hij een nauwe relatie met de Here God genoten en riep Hem aan. Nu mag hij gedenken dat God genas en zo belijdt hij: ‘HERE, mijn God, tot U heb ik geroepen en U hebt mij ‘rapha’/genezen.’

‘Loof de Here, mijn ziel… Hij Die al uw ongerechtigheid vergeeft, Die al uw ziekten ‘rapha’/geneest’ (Ps. 103:3)
Psalm 103 is een bekende Psalm, die bij uiteenlopende gelegenheden wordt gelezen en daarom ook bij velen zo geliefd is. De Psalm vangt aan met de oproep om God met geheel het wezen te loven (vers 1), gevolgd door de aansporing geen enkele van Zijn ‘al Zijn weldaden’ te vergeten (vers 2b). Deze uitdrukking ‘al Zijn weldaden’3 duidt op alles wat de Here ten gunste van de Zijnen heeft volbracht. Het eerste dat genoemd wordt van Gods volbrachte daden voor ons, vinden wij vermeld in vers 3: Hij vergeeft de zonden en geneest de ziekten. Hij doet dit als de God van het Verbond, zoals Hij zich aan Mozes openbaarde: ‘Barmhartig en genadig… en groot van genade…’ (vers 8; vgl. Ex. 34:6,7a,b).
Bij de ‘ziekten’ kan men denken aan louter lichamelijke aspecten, maar het verband van deze tekst, alsook andere Bijbelteksten (vgl. Ps. 32:3) leren ons, dat het ‘genezen van al uw ziekten’ ook een geestelijke betekenis heeft: de zonde en ongerechtigheid is immers de dodelijke ziekte van hart en ziel (zie Ps. 41:5), die alleen door Gods genade genezen kan worden. Daarvoor kwam de Heiland. ‘Het is volbracht’ (Joh. 19:30) hoort zeker tot de weldaden die wij nooit moeten vergeten. Laten we Hem daar met hart en ziel voor loven!

Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk

1 Deze Psalm wordt wel tot de eerste van de 7 zogeheten ‘boetepsalmen’ gerekend: Psalmen 6, 32, 38, 51, 102, 130, 143. Toch is deze Psalm van David slechts ten dele als zodanig op te vatten. Hij begint inderdaad met een vorm van schuldbelijdenis – ‘straf mij niet…’ (vers 2), maar toch is deze Psalm voor een groot deel ook klacht.
2 Niet allen delen de mening dat het hier gaat om de inwijding van zijn paleis; men heeft wel geopperd dat het hier gaat over de dorsvloer van Arauna, die aan God gewijd werd (2Sam. 24:15-25).
3 Hierin staat een vorm (gamul) afgeleid van de stam ‘gml’ (= volbrengen).