Rentmeesterschap

Joop Schotanus • 79 - 2003/04 • Uitgave: 16
Rentmeesterschap



Het rentmeesterschap van alle gelovigen is een onderdeel van het priesterschap van alle gelovigen. Geld geven is een bepaald aspect van dat rentmeesterschap.

In hoofdstuk 8 van de tweede brief aan de Corinthiërs ontdekten we allerlei aspecten over dat geld geven. Ons kerkelijk gebeuren staat vaak heel ver af van deze bijbelse benadering. In Corinthe had het project voor Jeruzalem een jaar stil gelegen en nu zij geestelijk weer op de rails staan, durft Paulus hen weer praktische richtlijnen te geven om de draad weer op te nemen. De eigenlijke stimulans moet komen vanuit de goede relatie met de Here Jezus. Er bestaat geen zuiver geven buiten de volkomen overgave aan de Heer. Als de verhouding met de Heer in orde is, dan is er geen behoefte aan uiterlijke dwang, aan menselijk medelijden of wedijver. In hoofdstuk 9 wordt het verder uitgewerkt.



Manier van leven (:1-3)

De basis van alle zuiver geven is een opofferende levenshouding, die tot dienen leidt. In 2 Cor. 9:1 wordt gesproken van een dienst (bediening), die aan heiligen (medegelovigen) wordt betoond. Onder gelovigen is het zo vanzelfsprekend elkaar te ondersteunen, dat het zijn doorwerking heeft naar iedereen. Petrus spreekt van liefde voor alle mensen, die in het verlengde ligt van de liefde voor medegelovigen, als onderdeel van de godsvrucht (2 Petrus 1:6).

Het geven heeft zijn oorsprong in de bereidwilligheid en heeft altijd een positief getuigenis en stimuleert anderen tot navolging. Paulus kan erover roemen (:2). Deze bereidwilligheid moet verwerkelijkt worden en daarom wordt er een delegatie van betrouwbare broeders gezonden om een en ander tot uitvoer te brengen. Bereidwilligheid alleen is niet voldoende (:3).



Het principe van genade (:4-8)

Toezeggingen mogen geen loze beloften zijn, want die hebben een negatief getuigenis. Het is beschamend als men de indruk wekt ergens achter te staan en dat niet zou verwerkelijken. Een afgeperste gift is volkomen in strijd met het principe van genade (:4-5). Mildheid mag de levenssfeer van de Gemeente zijn in al haar uitingen. Geven wordt ervaren als ontvangen en ontvangen wordt ervaren als geven. Je geeft aan de gevende partij de gelegenheid om er zelf door gezegend te worden (:6). De vrucht van het geven is blijdschap. Geven is een hartezaak. God ziet het hart aan. De mens ziet aan wat voor ogen is. Iemand die leeft in de juiste verhouding met de Heer is een blijmoedige gever. Hij kan niet met tegenzin geven en voelt zich niet thuis in een sfeer van verplichting (:7). Het genade-principe is de doorslaggevende factor in ons rentmeesterschap. God is bij machte om de genade van het geven overvloedig te laten doorwerken in de gemeente. Als er noden en behoeften zijn is het nodig om zich open te stellen en te bidden om de overvloedige genade van de Here, opdat wij te allen tijde in alle opzichten in alles genoegzaam voorzien om er overvloedig het goede mee te doen. "In alle goed werk overvloedig". Niet in de sfeer van "voor wat, hoort wat!" (:8).



Onderdeel van Gods plan (:9-11)

De Here God staat achter het rechtvaardigheidsbeginsel. De geestelijke herlevingen uit de geschiedenis hebben altijd een zeer positieve sociale invloed gehad. Bij een réveil is er een sterk bewustzijn dat de behoeftigen in de Gemeente en in de omgeving van de Gemeente niet tekort mogen komen, want dat was in strijd met Gods gerechtigheid. Dat zien we dus ook in vers 9! "Hij heeft uitgedeeld, aan de armen gegeven, zijn gerechtigheid blijft in eeuwigheid". In vers 10 gaat het om een geestelijke toepassing. Zoals wij in geestelijk opzicht altijd behoeftigen zullen zijn en daarin Gods voorziening nodig hebben, zo zullen de materiële armen altijd moeten kunnen rekenen op voorziening. God heeft een open oog voor armlastigen en de materiëel bevoorrechten mogen een open oog hebben voor behoeftigen. Hier wordt gesproken over de God, die zaad veschaft aan de zaaier en brood tot spijze schenkt. Hij zal ons het zaaisel (de middelen) verschaffen en vermeerderen. Het gaat dus om bezit als zaaisel en Spreuken 11:24 spreekt van uitstrooien: Er zijn er, die uitstrooien en toch nog meer verkrijgen, terwijl anderen meer inhouden dan recht is en toch gebrek lijden. Vers 11 spreekt een onbekrompen levenshouding van rijk worden door geven. Dit stemt weer overeen met Spreuken 11:25: De zegenen ziel wordt overvloedig verkwikt, wie laaft, wordt ook zelf gelaafd. Bij onze aardse goederen is het een kwestie van optellen en bij onze geestelijke goederen is het een kwestie van vermenigvuldigen. Naar de mate dat we geestelijk voedsel tot ons nemen zullen we geestelijk kunnen groeien. Dit wordt beschouwd als het opschieten van geestelijk gewas. Met als resultaat van dit alles de dankzegging.



Overstijgt allerlei grenzen (:12-15)

Vers 12 en 13. Onder Gods barmhartigheid functioneert de genade ook in materiële zaken. God legt mensen in het hart om bij te dragen in de noden van de medegelovigen. De kruimels die bij de ongelovigen terecht komen, overtreffen soms de bijdragen van niet-gelovigen. Maar bij kinderen Gods gaat het om leven uit Zijn mateloze genade en daarom geven uit genade. Bij het dienstbetoon gaat het niet alleen om de ondersteuning, maar het stimuleert de relatie met God door de overvloedige dankzegging, die het teweeg brengt. De Joden in Jeruzalem prijzen God om het onbekrompen delen met hen door deze overvloedige blijk van hulpbetoon en vanwege het gehoorzaam belijden van het evangelie van de Messias door de niet-Joden in Corinthe. Vers 14 en 15: Het hele rentmeesterschap concentreert zich om "de onuitsprekelijke gave". De Joden in Jeruzalem voelen in hun voorbede een nauwe betrokkenheid met de niet-Joden in Griekenland vanwege hun verbondenheid aan dezelfde buitengewone genade van God. Ons geven is een zwakke afschaduwing van wat Christus voor ons heeft gedaan. Van Hem ontvangen we de kostbare gave van de verlossing.



Joop Schotanus