Rentmeesterschap (3)

Joop Schotanus • 79 - 2003/04 • Uitgave: 17
Rentmeesterschap (3)



Wij hebben twee artikelen voornamelijk gewijd aan "geven van geld" als aspect van het "rentmeesterschap van alle gelovigen". Ook als men niet de overvloedige middelen heeft blijft rentmeesterschap toch een wezenlijk
onderdeel van ons leven met de Here. Het wezenskenmerk van rentmeesterschap is "dienstbetoon" (diakonia). Dit staat haaks op onze westeuropese cultuur, waar het vooral gaat om machtsuitoefening over mens en schepping. Er word in de wereld veel geleden vanwege dit heerschappij voeren over mens en schepping. Daardoor is de schepping in barensnood (Rom 8:19). Alleen het "openbaar worden" van de zonen Gods kan het tegendeel bewerkstelligen in de nood van schepsel en schepping. Dit gebeurt nu door "wedergeboorte" ( 2 Cor. 5 :17; Gal 6:15) en in de toekomst door "herschepping" (Openbaring 20,21).

Bij de wedergeboorte verandert het rentmeesterschap van karakter. Heersen wordt dienen. De gestalte van de eerste Adam als heerser krijgt de dienstknechtgestalte van de tweede Adam (Fil 2:5-9). De basis hiervan is de "agape" van 1 Cor. 13. Deze liefde brengt ons bij de "Koinonia" (gemeenschap in de Goddelijke liefde) en deze "koinonia" ontwikkelt in ons het wezenskenmerk van het rentmeesterschap en dat is diakonia (dienstbetoon).



Onze beschikbaarheid

Gastvrijheid en concrete bijstand verlenen hebben een grote plaats in het leven van de nieuwtestamentische Gemeente. Het leven van een gelovige mag gestempeld zijn door beschikbaarheid. Dat is wel iets meer dan een dankbaar gevoel als de climax uit de drieslag van ellende, verlossing en dankbaarheid, tenzij dat deze dankbaarheid zich uit in een volkomen beschikbaarheid. Beschikbaarheid is zichzelf totaal uitleveren aan Christus, zoals Christus zich volkomen heeft overgegeven voor ons. Denk hierbij ook aan de voetwassing uit Johannes 13:13-17. Het beeld wat buitenlandse christenen van ons hebben is niet erg vleiend. Een bekende journalist (van buitenlandse afkomst) in het ND schreef over de gastvrijheid, die niet veel verder reikt dan het delen van een pepermuntje in de kerk. Natuurlijk weten we dat er wel heel veel fijne uitzonderingen zullen zijn op dit algemene beeld, dat men van ons heeft. Maar die uitzonderingen zijn nog niet zo sterk doorgewerkt dat ze het algemene beeld hebben kunnen bepalen. Opnieuw moeten we stellen dat dit waarschijnlijk pas volop zal gebeuren als er een geestelijk réveil wordt beleefd, bij het openbaar worden van het ware kindschap Gods. De werkelijkheid van 1 Petrus 4:8-11, waarin rentmeesterschap wordt omschreven als liefdedienst (:8) en gastvrijheid vanzelfsprekend onderdeel zal zijn (:9).



Onze buitenlandse gasten

Heel vaak gebeurt het dat er onder ons mensen in onze kerken en gemeenten zijn, die contacten hebben in het buitenland. Heel wat van deze contacten zijn meestal ontstaan via de concrete hulpverlening aan gelovigen in de landen van Oost Europa. Als deze gelovigen uitgenodigd worden om nu ook eens bij ons in het Westen te komen, dan zullen ze in de gastgezinnen goed onthaald worden, want die zijn onder de indruk hoe ze zelf onthaald zijn bij hun vrienden, ook in hun kerkelijke Gemeente. Ze krijgen daar de kans om hun getuigenis te geven en uitdrukking te geven aan hun onderlinge verbondenheid. Maar wat gebeurt er als deze vrienden bij ons op bezoek zijn en meekomen naar de kerk of gemeente? Krijgen ze bij ons ook volop de kans om uitdrukking te geven aan de onderlinge betrokkenheid van gelovigen? Het minste wat er voor hen gedaan kan worden is dat er voor vertaling wordt gezorgd, maar er zou nog zoveel meer moeten kunnen. Hier zijn rentmeesterschap en beschikbaarheid eveneens synoniemen. Wat doen we voor de gelovigen, die hier bij ons terecht gekomen zijn? We hebben ondertussen weet van heel pijnlijke situaties. Toegang tot kerkelijke lokaliteiten, die hen voor hun samenkomsten ontzegd wordt, omdat zij de financiële middelen niet hebben om de huur te betalen. Ook hier zouden rentmeesterschap in de beschikbaarheid (van gebouwen) in de meest letterlijke zin tot uiting moeten komen.



Ons motief

In Marcus 9 :41 wordt de gave omschreven als een beker water, die men te drinken "geeft". Het kan haast niet eenvoudiger. De omvang van de gave is in eerste instantie niet doorslaggevend. De waarde van de gift is niet het belangrijkste. De geestelijke waarde wordt bepaald door het doel en het motief. Geven "in de Naam van Christus" betekent hier een geven vanuit de liefde tot Christus en tot eer van Hem. Ook in ons geven staat Christus en het werk van Christus centraal. Wie aan u (een beker water) geeft, "omdat gij discipelen van Hem zijt" betekent duidelijk dat de gave bestemd is voor volgelingen van Christus en gegeven wordt door iemand die van Christus is. De doelgroep is dus de volgelingen van Christus.



Onze "Fulltimers"

Onze werkers thuis en in het buitenland vallen ook onder de zegen van het rentmeesterschap van alle gelovigen. Voor een totale betrokkenheid met als uitvloeisel de geldelijke ondersteuning. Er worden in de Bijbel heerlijke dingen gezegd over deze werkers, met daaraan gekoppeld een aanmoediging tot rentmeesterschap. Ondersteuning vanuit de thuisgemeente zou een vanzelfsprekende zaak moeten zijn en voor velen is dat gelukkig ook zo. In de Bijbel heet dat "voorthelpen" en "bijstaan". Als Paulus het plan heeft opgevat om naar Spanje te reizen, om de onbereikten te bereiken, dan schrijft hij aan de gelovigen in Rome:" Ik hoop namelijk op mijn doorreis door u voortgeholpen te worden voor mijn tocht daarheen" (Rom. 15:24). Aan het begin van het volgende hoofdstuk lezen we dat hij een zuster (dienares der Gemeente) aanbeveelt om haar op waardige wijze te ontvangen en bij te staan, indien zij het een en ander nodig mocht hebben. Als Paulus zich later op weg zal begeven naar Korinthe, schrijft hij dat hij bij hen de winter hoopt door te brengen om daarna door hen voor zijn verdere reis voortgeholpen te worden (1 Cor. 16:6). Enkele verzen verder wordt er van Timoteus gezegd dat hij het werk des Heren doet en dat daarom de Gemeente wordt aangemoedigd om hem voort te helpen (vers 11). Ook in de tweede brief aan Korinthe legt Paulus zijn plannen aan hen voor om naar Judea te gaan en door hen voortgeholpen te worden voor zijn reis daarheen. In de brief aan de evangelist Titus lezen we over het met alle ijver voorthelpen van Zenas en Apollos, opdat hen niets ontbreke. Dat niet alleen, want Titus wordt er tevens als het ware op gewezen om in zijn onderwijs over rentmeesterschap, de gelovigen er op te wijzen, dat zij moeten leren om voor te gaan in goede werken, ter voorziening in hetgeen noodzakelijk is, opdat zij een vruchtbare bediening mogen hebben. Dus van Titus wordt enig onderwijs over rentmeestertschap verwacht. Ook de apostel Johannes gebruikt de term voorthelpen. In zijn derde brief lezen we in de verzen 5 t/m 8: "Geliefde, gij handelt trouw in alles, wat gij aan de broeders doet, en dat nog wel aan vreemdelingen, die in tegenwoordigheid der gemeente getuigd hebben van uw liefde; indien gij hen voorthelpt, gelijk het Gode waardig is, zult gij wel doen, want zij zijn uitgegaan ter wille van de Naam., zonder iets van de heidenen aan te nemen.



Tot slot

Het Nieuwe Testament omschrijft het rentmeesterschap als dienstbetoon. Diakonia is het kenmerk van het ware. Het komt voort uit de zuivere gemeenschap met de Here en met elkaar (koinonia). Als er in de Gemeente geen gastvrije en dienende geest (de Heilige Geest) heerst, zal het dienstbetoon daar altijd onder lijden.We mogen het beschouwen als het voorportaal en de voorafschaduwing. van het komende vrederijk.



Joop Schotanus