Shalom

Gieneke van Veen-Vrolijk • 81 - 2005/06 • Uitgave: 1
Shalom



‘Shalom’ behoort tot de meest bekende Hebreeuwse woorden. Maar is de
oorspronkelijke en diepere bijbelse betekenis ervan ook bekend? Shalom is meer dan ‘geen oorlog of ruzie’. De wereld roept om ‘vrede’, maar bedoelt
dan veelal iets anders dan het bijbelse begrip ‘shalom’ inhoudt.

‘Shalom’ in algemene zin betekent vrede, rust, welzijn, voorspoed; hiermee zegent God Zijn volk (Lv.26:6). Naar iemands ‘shalom’ (= welzijn) vragen heeft sinds de bijbelse tijd de betekenis van ‘vragen hoe het er mee gaat’ en iemand shalom toewensen houdt ‘groeten’ in. Zo vroeg Jakob naar Labans shalom (Gn.29:6) en nog steeds klinkt in Israël de oude groet ‘Shalom!’

Maar ‘shalom’ betekent ook: geheel(d), gaaf, vervuld, vol(heid), compleet, onverdeeld. Dit zijn geestelijke zegeningen van God. Shalom houdt voor de door zonde gebroken, kapotte, lege mens in: door God geheeld, gaaf, vervuld in de juiste verhouding met Hem staan.

De goddelozen hebben geen vrede (Jes.57:19-21) – ondanks uiterlijke rust en voorspoed – omdat zij zonder God, innerlijk kapot, ongenezen, ongeheeld voortgaan. Maar Gods ware shalom is er voor ieder die stilstaat bij het kruis en aanvaardt: “de straf van onze shalom was op Hem…” (Jes. 53:5c).

Christus overwon dood en satans machten en heet daarom ‘Sar Shalom’: Vredevorst (Jes.9:5d). In en door Hem Die heelt en herstelt, werd de priesterzegen van Nu.6:24-26 als Goddelijke gave vervuld: ‘De HERE zegene u … en geve u shalom…’



Gieneke van Veen