Shamáyim

Gieneke van Veen-Vrolijk • 83 - 2007 • Uitgave: 16
SHAMÁYIM



‘Onze God is in de hemel’ (Ps. 115:3)




De mens heeft in de loop der eeuwen uiteenlopende - vaak fantasierijke - voorstellingen van de hemel gemaakt/gehad. Dit zijn vage luchtkastelen. Wie de Heilige Schrift als basis en uitgangspunt heeft, ontdekt dat deze concrete informatie over de hemel biedt, die ons hier en nu bemoedigt en troost met het op eeuwigheid georiënteerde uitzicht op Gods hemel.



Het allereerste wat ons in de Bijbel wordt meegedeeld is: ‘In het begin schiep God hemel en aarde…’ (Gen. 1:1). Het adembenemende scheppingsverslag (Gen. 1) leert ons dat de almachtige Schepper scheiding maakte tussen de wateren door een ‘uitspansel’ (vers 7-9) dat Hij ‘hemel’ noemde, in het Hebreeuws ‘shamáyim’ (uitspraak: sjamájim). ‘Shamáyim’ betekent in het algemeen ‘hemel’, maar ook hemelruim, lucht, luchtruim, firmament, universum.



De Schepper sierde zijn ‘shamáyim’/firmament met hemellichten, die als tekenen seizoenen, maanden, dagen zouden markeren en de aarde beschijnen (vers 14-18). Ook vulde Hij de ‘shamáyim’/het luchtruim met gevleugelde bewoners (vers 20), die tot eer van hun Maker heerlijk rondfladderen! Dit ontzagwekkende verslag vult een nietig mens met diepe eerbied voor de Maker van hemel en aarde…

Boven de ‘shamáyim’/hemel is Gods heerlijkheid (Ps. 113:4-6). Voor nietige, beperkte mensen niet te bevatten, maar de ‘shamáyim’/hemel getuigt er onophoudelijk van, zonder woorden, overal en te allen tijde (Ps. 19:2-4).

De psalmist, vervuld met Gods onuitsprekelijke grootheid in de schepping, zong met stil ontzag: ‘HERE, onze HERE, hoe heerlijk is uw naam… Als ik uw ‘shamáyim’/hemel zie, het werk van uw vingers, de maan en de sterren…’ (Ps. 8). Ik stamel mee: “Wat is de mens…?”



God waarschuwde Israël en ons niet de heidense praktijken te leren van ‘hemeltekenen’ (Jer. 10:2) en moemakende sterrenstarende astrologiebedrijvers die zelf zullen omkomen (Jes. 47:13). Een actuele waarschuwing om in acht te nemen!



Als Schepper is God Bezitter van de ‘shamáyim’/hemel. Jesaja spreekt over ‘God, de HERE die ‘shamáyim’/hemel en aarde geschapen heeft…’ (Jes. 42:5; 45:18; Ex. 20:11). Menselijke afgoden zijn nutteloze, niets vermogende dingen, maar ‘de HERE maakte de ‘shamáyim’/hemel’ (Ps. 96:5). Hoe? ‘Door het woord van de HERE is de ‘shamáyim’/hemel gemaakt…’ (Ps. 33:6), daarom is Hij enige Bezitter ervan. Abraham en Melchizedek erkenden dit in hun tijd en beleden dat ontvangen hulp kwam van: ‘…de Allerhoogste die ‘shamáyim’/hemel en aarde bezit…’ (Gen. 14:19,22). Dat mogen wij nog steeds nazeggen!



De ‘shamáyim’/hemel is Gods woonplaats (Deut. 26:15). De allergrootste ‘shamáyim’/hemel kan de oneindige God niet bevatten, zei Salomo bij de tempelinwijding (1Kon. 8:27; 2Kron. 6:18). Toch wordt de ‘shamáyim’/hemel Gods ‘woonplaats’ genoemd, waar Hij het gebed van de zijnen hoort, beantwoordt. Salomo bad God bij herhaling vanuit zijn hemelwoning Israëls gebed te verhoren: “Hoor in de plaats van uw woning, in de hemel…en vergeef.” (1Kon. 8:30,32,34,36,39,43,45,49; 2Kron. 6:23,25,30,33,35,39). In Gods ‘shamáyim’/hemelwoning bereikt het gebed Hem (2Kron. 30:27).



Als Hogepriester baande Jezus door kruisoffer en bloed ons de vrijmoedige toegang tot Gods hemel-heiligdom (Hebr. 4:14;10:19). Zoals Nehemia mogen wij in alle nood bidden ‘tot de God van de ‘shamáyim’/hemel…’ (Neh. 1:4,5; 2:4,20). Onze gebeden stijgen op als reukoffer voor zijn aangezicht en bereiken zijn heilige hemelwoning! Kunnen wij ons als zijn dienaren (Ezra 5:11) deze zegenrijke, bevoorrechte positie voorstellen? Een zekerheid nu…!

“Onze God is in de ‘shamáyim’/hemel…” (Ps. 115:3). Zo nabij in/door Christus. ‘Looft de God van de ‘shamáyim’/hemel want zijn genade is voor eeuwig’ (Ps. 136:26).



Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk