SHEM - de Naam

dr. Gieneke van Veen-Vrolijk • 82 - 2006/07 • Uitgave: 10
In de Hebreeuwse Bijbeltekst komen woorden voor, die naast een algemeen gebruik ook een bijzondere toepassing en daardoor bredere
betekenis hebben. Tot die woordengroep behoort het woord ‘shem’ (uitspraak: sjem). ‘Shem’ betekent ‘naam’ in de zin van eigennaam,
roepnaam, familienaam, maar ook: reputatie, bekendheid,
faam, persoonlijkheid, identiteit, karakter, gedachtenis, eer.

‘Shem’ was de naam van Noachs zoon ‘Sem’ (Gen. 6:10) uit wie Heber voortkwam (Gen. 10:21; 11:14), voorvader van de Hebreeen,
het volk waaruit de Messias voortkwam… De Messias werd geboren uit een echt semitisch volk, Gods uitverkoren oogappel, terecht ‘naamdragers’ te noemen.

Een van de eerste geboden die God gaf was: Zijn ‘shem’/Naam niet ijdel gebruiken (Ex. 20:7). Zijn ‘shem’/naam mag niet zinloos, zonder reden, ondoordacht, oneerbiedig, of zelfs bedrieglijk genoemd
worden. Maar wie Hem liefhebben en vrezen geldt: “Ik zal Gods ‘shem’/naam prijzen met gezang en Hem met dankzegging grootmaken.” (Ps. 69:31, 37b).

‘Shem’/naam kan dienen als karakterbeschrijving, meer dan identificatie-
of roepnaam. In de Hebreeuwse denkwijze is het kennen van iemands ‘shem’/naam vaak het karakter en de naamdrager zélf als persoon kennen. Als God Zijn ‘shem’/identiteit meedeelt toont Hij Zijn karakter en deelt Hij iets van Zichzelf mee.

In Exodus 3:13-15 maakt God de inhoud van Zijn Naam op Mozes’
verzoek bekend: “…Ik Ben… dit is Mijn Naam voor eeuwig en dit is Mijn gedachtenis…” Alles wat Hij was en is zal Hij onveranderd
blijven… de eeuwige IK Ben.

Hiermee vertelt God iets over Zijn allerheiligste Naam JHWH, HERE, veelal aangeduid als ‘Hashem’: dé Naam. Die ‘shem’/Naam moesten de priesters op Israël leggen (Num. 6:27).

Die ‘shem’/naam mogen wij verkondigen “…wij zullen de Naam van de Here vermelden…”(Ps. 20:8b). Dat kan slechts als we Hem echt kennen.

‘Shem’/naam als aanduiding van eigenschappen en kenmerken van de naamdrager komt met betrekking tot God ook voor in Ex. 33:19; 34:5-6. God roept Zijn Naam uit voor Mozes en daarbij worden een aantal van Zijn Goddelijke eigenschappen opgesomd. Hiermee duidt Zijn heilige ‘shem’/naam aan wat, hoe en Wie Hij is voor de Zijnen: “JHWH/HERE …barmhartig, genadig, lankmoedig,
groot van liefde en waarheid, Die …zonde vergeeft…”

Dit alles in die éne ‘Shem’/Naam! De psalmist omschreef dit als ‘geheel/al Uw ‘Shem/naam’.

De onuitsprekelijke rijkdom en diepte van de inhoud van deze Naam kan ons beperkte verstand niet ten volle bevatten, maar in aanbidding en verwondering mogen wij die ene ‘Shem’ aanroepen en getroost, bemoedigd, versterkt worden. Zing mee: “…Ik zal me neerbuigen …Uw ‘shem/naam’ loven om Uw genade en om Uw waarheid, want U hebt vanwege geheel/al Uw ‘shem/’naam Uw Woord groot gemaakt.” (Ps. 138:2).



Roep met Petrus: “…geen andere ‘Shem’/naam…” (Hand. 4:12). “…Ik zal Uw ‘Shem’/Persoon verwachten want Hij is goed …”(Ps. 52:11).