Spreuken 3:16 (II)

Els ter Welle • 81 - 2005/06 • Uitgave: 22
Spreuken



‘In haar linkerhand is rijkdom’ Spreuken 3:16



We kenden hen al heel lang maar waren nog nooit bij hen thuis geweest. Hij heeft een hele hoge functie en we verwachtten daarom in een grote villa terecht te komen, in een dure buurt. Toen we echter hun straat inreden waren er allemaal rijtjeshuizen. We dachten: “We zijn verkeerd,” maar we waren op het goede adres. Ook binnen was alles heel eenvoudig ingericht. In de loop van het gesprek vertelde het echtpaar met schroom: “In onze gemeenten hebben de voorgangers een middelmatig inkomen. En zó willen wij het ook. Wat we over hebben is voor de dienst aan God.”



Stanley Jones schrijft over rijkdom het volgende*: “We moeten zo ongeveer dit zeggen: ik weet dat ik in deze wereld geld nodig heb, maar ik heb niet meer nodig dan voor de voorziening van mijn levensbehoefte noodzakelijk is. Ik zal een streep trekken op de plek waar mijn behoeften eindigen, want daar beginnen de behoeften van een ander. Als ik over die streep ga, steel ik van anderen en dat kan ik niet doen, wil ik Christen blijven. In gebed en overleg met anderen zal ik die streep vaststellen en wat er dan overblijft, stel ik ter beschikking van mensen die het nodig hebben.”



Toen ik dat las, dacht ik: Dat is wel een erg hoog ideaal. De eerste christenen echter brachten het in de praktijk! Zij hadden alles gemeenschappelijk. De rijken verkochten al hun bezittingen en verdeelden het onder de armen. En dit is niet een soort christelijk communisme. Zij brachten hun gaven vrijwillig, het werd niet van hogerhand opgelegd. God bewerkte het in hun harten. De rijke werd daardoor bewaard voor de verzoeking van de overvloed en de arme voor de verzoeking van de armoede. Spreuken 30:8,9 zegt: “Maak me niet arm, maar ook niet rijk, voed me slechts met wat ik nodig heb. Want als ik rijk zou zijn, zou ik u wellicht verloochenen. En als ik arm zou zijn, zou ik stelen en de naam van mijn God te schande maken.”



Els ter Welle



*Triomferend leven, pag. 296