Spreuken 3:17

Els ter Welle • 81 - 2005/06 • Uitgave: 26
Haar wegen zijn liefelijke wegen, al haar paden zijn vrede. Spreuken 3:17



Spreuken 3:13-18 begint met een zaligspreking: “Gelukkig is de mens die wijsheid heeft gevonden.”(vers 13) En eindigt er mee: “Wie wijsheid omarmt mag zich gelukkig prijzen.” (vers 18)

Wijsheid maakt diep gelukkig. Het is een alles overtreffend geluk. En daarbij moeten we wel bedenken dat de wijsheid waar Spreuken het steeds over heeft, diep verbonden is met het kennen en liefhebben van de Here.



Haar wegen zijn liefelijk en haar paden vredig. Dat betekent niet dat de weg met God gemakkelijk is. Maar voor hen die zonder compromis deze weg gaan, zal zij bestrooid zijn met echte vreugde en echte vrede. Zonder compromis! Daarin zit het geheim. Er zijn zoveel christenen die zich aanpassen aan de wereld en daarmee hun principes inleveren. Zij willen de totale kosten van het leven met God niet betalen. Wat jammer! Want dan missen ze ook de geweldige baten! Met één been in de wereld en met het andere been proberen bij het koninkrijk van God te horen, dat gaat niet. Dan mis je alles.



Als we de Here honderd procent volgen, dan hebben we een vreugde en vrede die niet te begrijpen is, die alle verstand te boven gaat. Neem nu Paulus en Silas.* De kleren worden van hun lijf gescheurd en dan worden ze op verschrikkelijke wijze met de stok geslagen. Waarom? Alleen omdat ze Jezus verkondigen. Daarna worden ze in het diepste van de gevangenis gegooid. Ze zitten in het duister, met hun voeten in het blok. Ze kunnen geen kant op. Alle reden om boos, opstandig, verdrietig, onrustig en bang te zijn. Maar hoor! Ze zingen psalmen in de nacht. Ze danken en loven God. Ze zijn blij en hebben vrede! Het is om jaloers op te worden. Als we Jezus volgen, ontvangen we vrede en vreugde die niet van omstandigheden afhankelijk zijn. Op al onze wegen, ook als die moeilijk zijn! Het is echt zoals het kinderversje zegt: “Zoek jij naar waar geluk, stralend geluk, laat Jezus dan toe in je hart.”



Els ter Welle



* Hand. 16:19-40