Strijd over Belijden en beleven

Feike ter Velde • 79 - 2003/04 • Uitgave: 1
De christelijke kerk wordt vandaag meer dan ooit geconfronteerd met vragen omtrent belijden en beleven van het geloof. De reformatorische belijdenisgeschriften worden vanuit een historisch besef door velen gewaardeerd, maar door weinigen gekend en begrepen. En dan dringen de vragen zich op: gaat het nu om persoonlijk geloof en toewijding aan Christus – en wat is dat dan precies? – of moet het gaan om het onderschrijven van de belijdenis, met alle uiterlijke kenmerken van dien.
Of is de traditie allesbepalend?

Steeds meer berichten gaan over onrust binnen kerken en geloofsgemeenschappen, omdat mensen zich kennelijk niet meer kunnen vinden in de oude eigen structuren. In sommige plaatsen van ons land zijn ‘jeugdkerken’ in oprichting. Reformatorische jongeren trekken in grote getale naar bijbelstudieavonden. In veel evangelische en charismatische kringen is er ook een zoeken naar aansluiting bij de eigen behoeften in de geloofsbeleving. De Vergadering van Gelovigen is uit bestaande structuren gebarsten en velen zoeken naar en vinden nieuwe vormen in de beleving van het aloude geloof. Is het samen te vatten onder een gemeenschappelijke noemer? Is het niet inderdaad een beweging van de Geest, die Zich niet laat opsluiten in menselijke constructies?

Er is ook – en dat kan niet uitblijven – bestrijding van alles wat anders en nieuw lijkt. Er is angst en onrust bij geestelijke leiders. Er wordt geschreven in kerkelijke bladen en er worden verdachtmakingen geuit en karikaturen van ‘die anderen’ geschilderd om de eigen positie te verdedigen en om zelf de macht te behouden. Er ontstaan aldus partijschappen en men maakt elkaar het leven behoorlijk moeilijk. En zo is het de hele kerkgeschiedenis al geweest. De eerste Puriteinen in Engeland en Piëtisten in Duitsland aan het einde van de 16e eeuw, begonnen nadruk te leggen op de noodzaak van de wedergeboorte en op de persoonlijke overgave aan Christus tegenover een verstarring van de belijdenis. Bekering, verbrokenheid voor God als zondaar en het erkennen en aanvaarden van Christus als Heiland en Here over het leven, kwamen in het vizier. Het reddende, zaligmakende geloof kwam te staan tegenover een verstandsgeloof zonder hartsverandering. De grote thema’s van de Reformatie moesten toen al een levende werkelijkheid worden. Het was ook toen al een zoeken naar de belevenis van de belijdenis. De dogmatiek moet praktisch geleefd en niet slechts punctueel geleerd worden. Het is een zoeken naar het bijzondere werk van de Heilige Geest. In de objectieve verkondiging – heldere uiteenzetting van de geloofsleer – moet en mag het komen tot een subjectieve toepassing – de vraag: gemeente, wat gaat gij nu doen? Als een preek mensen niet in beweging zet om iets te doen, had die preek beter niet gehouden kunnen worden. Er moet een grondige verandering van het hart en van het leven plaats vinden. In tijden van opwekking kwam het soms tot heftige beroeringen, diepe verootmoediging, een massaal roepen tot God om vergeving, zoals in de grote opwekking van Pyong Yang – Korea in 1907. Vijftienhonderd mannen op een bijbelconferentie braken stuk in verootmoediging en schuldbelijdenis. Niemand kon zijn zonden meer binnenhouden, alles, hoe erg ook, werd hardop uitgezegd tot God.

Deze dorst naar de Geest beschrijft de Nederlands Hervormde professor C. Graafland als volgt: "De mens met al zijn kennen en kunnen blijkt de diepste verlangens van onze generatie niet te bevredigen. Er is zo’n geweldig gat ontstaan. Er heerst zo’n grote geestelijke armoede, die ook armoede is aan warmte, aan gevoel, aan nabijheid en aan gemeenschap. In die context staat de christelijke gemeente. Zij weet van haar verleden in Reformatie en Nadere Reformatie en ten diepste in het wonder van Pinksteren. Daarom beseft zij: willen wij nu ook waarachtig gemeente zijn, dan hebben we de Geest nodig. Die nuchtere Pinkstergeest, die tegelijk ons in gloed zet, die de gemeente maakt tot een warmtebron, die het geloof doet zijn als een vuur, dat ons leven in vlam zet en die daarom zo rijk is in zijn gaven en vruchten en werkingen".

Er komt overal beweging, zowel in reformatorische kringen als in traditioneel evangelische stromingen en overal is het een zoeken naar bevrijding van "een massa aan rompslomp, waardoor er een grote ademnood en valse gebondenheid is, die de gemeente verlamt" (Graafland).
Zou deze beweging niet een inleiding kunnen zijn van een veel grotere opwekking en een nieuwe reformatie in het christelijk geloven. Een reformatie van de beleving in een gezonde, aantrekkelijke, blijmoedige en toch ernstige gemeenschap van gelovigen, die we nog steeds ‘kerk’ noemen. Zo’n opwekking kan alleen maar van de Heilige Geest komen, voor Wie gelovigen zich mogen openstellen. Dan zal het verzet ertegen blijven. Maar waar de Geest gaat werken, is het ‘onwederstandelijk’, zoals een oud reformatorische uitdrukking het noemt.

Een opwekking schept ook weer een nieuwe verdeeldheid. Mensen zoeken elkaar op buiten de eigen kerkelijke verbanden en voelen zich diep met elkaar verbonden. Degenen die kritiek hebben, wijzen alles af uit angst voor het onbekende, of uit angst voor dwalingen en ketterijen. Het is heel wonderlijk, maar vooral bedroevend, dat christenen elkaar zo vaak bestrijden vanuit de eigen veilige bunker. Men komt zelden of nooit tot een ontmoeting en een gesprek met de ander met wie men van mening meent te verschillen. Dat gebeurt in tijden opwekking ook. Maarten Luther en John Wesley – om er maar twee te noemen uit het verre verleden – hadden nooit als onmiddellijk doel om een nieuwe kerk te beginnen, maar dat gebeurde omdat ze verbannen werden uit de eigen kerk. De kerkgeschiedenis leert ons dat dit een repeterende breuk is.

Vandaag zien we overal een nieuw verlangen binnen de kerk – evangelisch en reformatorisch – een verlangen naar vernieuwing in de beleving van het geloof. De geestelijke nood is vaak groot, de gevoelde armoede vaak enorm, de knellende banden van de traditie vaak dodelijk voor het geloof… er is ademnood. De ademnood van de Geest. Uit de geschiedenis van de kerk kunnen we leren dat geen enkele opwekking een officiële beweging binnen de kerk is geweest. Dit is een uitspraak van Dr. Martin Lloyd-Jones. De grote voorlopers van de Reformatie zijn het beste bewijs voor deze bewering. Johannes Hus, Wycliffe, Maarten Luther en later de Puriteinse beweging in de kerk van Engeland. Het moest altijd ‘buiten de legerplaats’ geschieden. Maar dat geldt net zo goed, helaas, voor de kleinere gemeenschappen vandaag. Wat zou het bemoedigend zijn als we als gelovigen zouden leren de nood bij de ander te zien, het verlangen bij de ander op te merken en als we zouden leren binnen de officiële kanalen van de kerk ruimte te bieden voor het Woord en voor de Geest. Want waar de Geest des Heren is, daar is de ware vrijheid.

Feike ter Velde