Tamim zijn: Geheel voor Hem!

dr. Gieneke van Veen-Vrolijk • 82 - 2006/07 • Uitgave: 5
Onze vorige bespreking ging over het Hebreeuwse woord ‘jashar’ (= recht zijn), dat, zoals wij zagen, behoort tot de Bijbelse wijsheidstermen
waarmee wij al eerder kennis maakten. Wij weten dat Bijbelse wijsheid vóór alles te maken heeft met het geestelijke leven en onze relatie met de Here God. Nauw in verband met ‘jashar’ staat het woord ‘tamim’ (= volkomen), dat vaak samen met het eerstgenoemde woord voorkomt. Willen wij groeien in geestelijke wijsheid, dan helpt het verstaan van dit wijsheidswoord ‘tamim’ ons.

Het woord ‘tamim’ is afgeleid van het werkwoord ‘tamam’ dat betekent:
volkomen, heel, compleet, volmaakt zijn. Op grond hiervan
heeft het afgeleide begrip ‘tamim’ de volgende betekenissen: volkomen, volmaakt, geheel, heel, compleet, (op)recht, onverdeeld,
volledig, integer, ongehavend. Dit reikt zeer ver, wanneer toegepast op het geestelijke leven!

Zo vraagt God offers die ‘tamim’/volmaakt zijn (Lev. 22:21, 22). De offers voor de Here moesten in alle opzichten gaaf en volkomen
zijn, zonder gebrek: “… als iemand … offert …dan moet het ‘tamim’/volkomen/gaaf zijn, zodat het aangenaam is…” Slechts wat volmaakt is kan als offer dienen; bovendien is het een profetische
heenwijzing naar het volmaakte offer van het Lam Gods (1 Petr. 1:19).

Dit woord ‘tamim’ kan betrekking hebben op een persoon, zijn leven, hart en weg. ‘Tamim’-zijn voor God houdt in dat men (op)recht geheel Zijn Woord volgt, volledig aan Hem gewijd is en niet een geestelijk ‘dubbelleven’ leidt met een gedeelde liefde en onvolkomen onderwerping en trouw aan Hem. Hij vraagt van ons onverdeelde, volmaakte liefde en algehele toewijding. Niet slechts een deel van ons leven. Zelf gaf Hij immers het Volmaakte!

De Schrift leert ons dat God zelf ‘tamim’/perfect is, Zijn Wezen, Woord en Weg.

Mozes zong in zijn afscheidslied over God “de Rots, Zijn handelen/
werk is ‘tamim’/volkomen…” (Deut. 32:4). Gods weg is ‘tamim’/
volmaakt/onverdeeld, Hij leidt mij en maakt ook mijn weg ‘tamim’ (2Sam. 22:31, 33). Hierbij leidt Hij door Zijn Woord dat eveneens ‘tamim’/perfect is (Ps. 19:8a).

Van Noach lezen wij dat hij ‘tamim’ was (Gen. 6:9). Hij was volkomen
aan God gewijd en volgde met een onverdeeld hart, volkomen
toegewijd, Zijn gebod. Daarin had God welbehagen.

Abraham moest ‘tamim’/onverdeeld/volmaakt zijn (Gen. 17:1). Later kreeg heel Israël diezelfde opdracht: “Tamim/volkomen/volmaakt/oprecht zult u zijn bij/voor de Here…” (Deut. 18:13). Deze oproep tot volledige toewijding aan Hem geldt nog steeds, ook ons. De Here Jezus is ons grote, heilige Voorbeeld van echt ‘tamim’ zijn, volkomen aan God gewijd met een onverdeeld hart, onderworpen aan Zijn wil en Woord. Dat is wat Hij nu van de Zijnen vraagt: ‘tamim’ zijn, volledig voor Hem. Met die roeping liet Hij ons ook Zijn voorbeeld na “…opdat u Zijn voetstappen zult volgen.”(1 Petr. 2:21).