‘Toch zal onze God alle dingen leiden’

Feike ter Velde • 86 - 2010 • Uitgave: 11
Alle Ausma

Hij is boer in hart en nieren en dat heeft hij bewezen ook. In de jaren dat hij zijn veehouderij in Duitsland hield, met koeien voor de vleesindustrie, heeft hij heel wat prijzen gewonnen. Hij is een topboer! Zijn grote ideaal was om de boerderij later over te dragen aan zijn jongste zoon, want die heeft alles in zich om ook een topboer te worden. Totdat bij hem de diagnose werd gesteld: Amyotrofische Laterale Sclerose (ALS), een ongeneselijke spierziekte. Met grote inspanning vertelt Alle Ausma (50) zijn verhaal van geduld, aanvaarding, hoop en geloof.

Praten kost mij steeds meer inspanning en ik word ook steeds moeilijker verstaanbaar. De ziekte ALS is een tamelijk zeldzame neurologische ziekte, waarbij de motorische zenuwcellen in het ruggenmerg afsterven. Hierdoor ontstaat er toenemend krachtsverlies en treedt er verlamming van de spieren op. Uiteindelijk zal door verlamming van de ademhalingsspieren de dood erop volgen. Een hele schok als je zo’n mededeling krijgt.
Maar ik heb ontdekt dat ik deze weg samen met mijn Heiland ga. Hij heeft onnoemelijk geleden voor ons; Hij wéét wat lijden is. In deze lijdensweg ga ik ervaren dat mijn geloofsrelatie met de Here Jezus steeds meer wordt verdiept. Ik zei laatst tegen mijn zuster: “Ik wil deze dingen niet missen, omdat ik deze weg ga sámen met Jezus.” En natuurlijk bidden we voor en hopen we op Goddelijke genezing. Uiteindelijk heeft mijn hemelse Vader het laatste woord en daar houd ik mij aan en daar kan ik mij ook bij neerleggen. Hopen op genezing, op een wonder, is de ene kant. Het loslaten in Gods handen en mijn situatie aanvaarden is de andere kant.

We zijn streng opgevoed in een orthodox Hervormd gezin. Dat betekende natuurlijk dat we naar de kerk moesten. De hele week door werd er na het eten uit de Bijbel gelezen, maar er werd nooit over gepraat. De Bijbel werd dichtgeslagen, ieder moest maar voor zichzelf bidden en danken en dat was het dan. Het was een uitermate liefdeloos geloofsleven wat vooral mijn vader op ons overdroeg. De opvoeding was hard. Moeder was lief en zorgzaam, angstig bezorgd eigenlijk. En dat moet ook niet. Maar je moest thuis behoorlijk aanpakken. Klagen werd niet getolereerd, want de boerderij moest draaien, dus het werk moest gedaan! Met mijn vader was niet te praten over het geloof en dus deden we dat ook niet. Hij zei wel eens dat je daar nooit te diep op in moet gaan, want dan kun je gaan doordraaien. Wat hij daarmee bedoelde weet ik nog steeds niet. Maar dat zijn hart was toegesloten voor de concrete liefde van God en een spontaan warm geloofsleven, dat zichtbaar en hoorbaar was, is de herinnering die ik aan hem heb.
Op zijn sterfbed is het wel beter geworden, is hij veranderd. Hij werd zachter dan hij ooit in zijn leven is geweest. Dat was heel mooi om te zien. Toen hij niets meer had, alles moest loslaten, werd de verschansing, de muur waarachter hij zich had verstopt, ook steeds meer afgebroken. We kwamen nader tot hem, tot zijn hart. En gaat het niet vaak zo? Als je niets meer hebt, dan leer je de dingen over te geven aan de Here en door die overgave aan Hem ga je veranderen. Dat is het werk van de Heilige Geest in je hart. Zo ervaar ik het zelf ook en dat heb ik bij mijn vader, op zijn sterfbed gezien. Ik kon zelfs met hem bidden en dat was vroeger ondenkbaar.

Ik ben in mijn tienertijd tijdens de catechisatie eigenlijk tot een bewust geloofsleven gekomen; ik heb een keuze gemaakt. Dat leerden we daar bij de dominee. We moesten ook vooraf de belijdenisvragen doornemen - dat hebben we wel een paar keer gedaan - en dan moest je daar vanuit je hart en in vol geloof en vertrouwen antwoord op geven. Zo is het me allemaal duidelijk geworden en ik heb de keuze gemaakt. Het was geen formaliteit, je wist tijdens de belijdenisdienst heel duidelijk waarop je ‘Ja’ zei.
Ik heb altijd bewust in de kerk meegedaan en op een dag werd ik verkozen tot diaken. Dus zat ik in de kerkenraad. Dat was niet altijd makkelijk. Op een gegeven moment kwam er een conflict met de dominee. Die was veel te evangelisch voor deze orthodoxe Groningse plattelandskerk. Hij wilde vernieuwing in de tot traditie geworden kerkelijke geloofsbeleving. Maar hij communiceerde niet altijd even goed. Ze hebben hem laten afzetten. Een droeve zaak, hoor. Ik heb er wel veel van geleerd in die tijd. Ook hoe dingen niet moeten. De hele kerkenraad is toen afgetreden en veel mensen zijn weggegaan. Wij zijn later naar een baptistenkerk in Haulerwijk gegaan.

Toen we als gezin naar Duitsland emigreerden, bezochten we daar ook een plaatselijke baptistenkerk, want voordat we naar Duitsland vertrokken heb ik me laten dopen: de geloofsdoop door onderdompeling. Dat was onvergetelijk en paste bij mijn nieuwe geloofswandel, die mij eigen was geworden. De tekst die ik meekreeg sloeg daar ook sterk op: ‘Hij trok mij op uit de kuil van het verderf, uit het slijk van de modderpoel; Hij stelde mijn voeten op een rots en mijn schreden maakte Hij vast’ (Psalm 40:3). Nu kan ik niet meer lopen, noch staan. En de tekst erop zegt: ‘Hij gaf mij een nieuw lied in de mond’ (vers 4), maar de werkelijkheid is dat ik niet meer zingen kan. Dat vind ik wel jammer, hoor. Dat mis ik heel erg.
Ook in Duitsland heb ik veel mogen leren van de Here in de gesprekken daar met broeders en zusters. Ik had een prachtige boerderij, veel grond en verschillende keren had ik een kampioen onder de koeien. Ik had veel liefde voor mijn vak. Daarnaast had ik trouwens nog een ander vak, dat van betonvlinderen. Met bepaalde apparatuur maakte ik betonnen vloeren spiegelglad. Dat moest binnen een bepaalde tijd gebeuren en was hard werken. Maar ik voelde me rijk gezegend.
De boerderij zou later voor onze jongste zoon zijn. Hij was daar in zijn element. Maar het ging net als bij Job, in korte tijd werd ik zieker en zieker en moest alles loslaten en opgeven. Tijdens een bidstond in de kerk, die we daar in Duitsland elke maandagavond hadden, gingen spontaan tien broeders om mij heen staan en ontstond er een ontroerende bidstond voor mij. Wat een liefde van deze mensen! Je leert echt je vrienden en je broeders kennen in deze situatie.

Onze drie kinderen wonen nog thuis. De oudste werkt en de andere twee zitten nog op school. Ik zou veel meer over mijn geloof willen praten met mijn kinderen. Maar het praten wordt steeds moeilijker en zij kunnen mij ook niet meer altijd even goed verstaan. Ik weet dat ze alle drie op hun eigen manier hun verdriet hebben en hun strijd met mijn situatie. Daarover zou ik veel meer van hart tot hart met hen willen praten. Ze ook duidelijk willen maken dat God zich nooit vergist, dat Hij van alle dingen af weet en dat we al onze zorgen, onze moeite en ons verdriet bij Hem kunnen neerleggen en dat Hij voor ons zorgt, ook voor mij. Zij zien me elke dag verder achteruitgaan. Dat is heel moeilijk voor ze.
Maar ik ben heel erg dankbaar voor Wiepie, de vrouw die God mij heeft gegeven. Alles komt nu op haar aan en dat is heel erg zwaar. Zij zet me neer, zij legt me neer, zij geeft me eten en helpt bij alle details van het dagelijks leven, zelfs krabt ze als ik ergens jeuk heb. Want ik kan bijna niets meer. Straks krijg ik iets waarmee ik de computer kan bedienen met mijn voeten. Mijn handen hebben laten afweten, maar met mijn benen kan ik nog net iets doen. Ik weet niet hoelang, natuurlijk.
Mijn zus, Derkje, moedigde ons aan naar een genezingsdienst van Jan Zijlstra te gaan, omdat daar kortgeleden iemand was genezen. Ik ben daar ook een aantal keren geweest. Haar dochter zegt dat ik zeven maal moet gaan en dat ik dan de zevende keer genezen zal worden. Zo denkt en leeft iedereen mee. Dat is een hele bemoediging, hoor. Ik heb veel geleerd in die genezingsdiensten. Mensen zeggen: ‘Daar moet je niet heen gaan.’ Maar God kan toch genezing geven? Als Hij een andere weg met me gaat, is het ook goed. Ik heb ook de oudste van onze Gemeente gevraagd om de zalving naar Jakobus 5 te doen. Dat gaat binnenkort gebeuren. Ik mag verwachting hebben van God. Immers, ‘De Here is uw Heelmeester’, zegt de Bijbel.

Toen we ons huis moesten kopen in Nederland kregen we geen hypotheek. De bankencrisis was uitgebroken. We hadden maar een kleine hypotheek nodig, maar ’t ging niet. We hadden dringend een aangepaste woning nodig. Toen zijn we gaan bidden tot God, die de gedachte van mensen kan veranderen. Een broeder zei na ons gebed: ‘Ik ga nu naar de bank, want de Here zal het in orde maken.’ Die dag is de hypotheek rondgekomen en kon alles doorgaan. We hadden dat huis nodig, voor de rolstoel en dergelijke. God heeft in alles voorzien. Ik kan zo genieten van de preken in de Kapel van Het Brandpunt in Doorn. Via de computer kan ik ze horen. Heerlijke liederen uit de zangbundel van Johannes de Heer. Dat bouwt mijn geloof op. We leven in de eindtijd, je ziet het overal aan de tekenen van de tijd.
Ik houd van mijn gezin en realiseer me dat ik gevangen zit in mijn eigen lichaam dat niet meer functioneert. Je wilt wat zeggen, je wilt je kinderen bemoedigen, zeggen dat je van ze houdt en dan gaat dat niet meer. Toch zal onze God alle dingen leiden. Ik mag me aan Jezus vasthouden en als ik dat óók niet meer kan, dan houdt Hij mij vast! En ook mijn vrouw en kinderen. Zelfs als ik sterf zal ik leven… door de Here Jezus. Want in Hem hebben we eeuwig leven en zullen we de dood niet zien, zelfs al zijn we gestorven. Want we worden dan bevorderd tot heerlijkheid. Bij Hem!

Feike ter Velde