Tryntsje Beimers: Ze ging… in geloof

Feike ter Velde • 81 - 2005/06 • Uitgave: 18
Tryntsje Beimers



Ze ging… in geloof




Wie haar ontmoet heeft blijft onder de indruk van haar persoonlijkheid:eenvoudig, nederig en vastberaden. Tryntsje Beimers (81) werkt al sinds 1953 als zendeling, verpleegkundige en ontwikkelingswerker in Tanzania. Ze heeft nog veel plannen.




Toen ik in 1953, helemaal in m’n eentje, Tanzania binnenkwam was dat land nog Brits mandaatgebied. Ik wist waar ik naartoe moest, wat ik zou gaan doen, maar nog niet hoe ik het precies moest gaan aanpakken. Eerst de taal van het land leren, het Swahili, en dan ook nog de stammentaal. Want als je niet met de mensen zelf kan praten, komt er niets uit je handen. Ik ben verpleegkundige. Ik wist zeker dat ik na mijn opleiding zendingswerk zou gaan doen. Ik dacht vooral aan Indonesië. Maar dat kon niet doorgaan. Door wat ik hoorde over Tanzania groeide steeds meer het roepingsbesef voor dat Afrikaanse land. God had me geroepen en daarom wist ik, dat Hij ook wel voor eten en drinken zou zorgen. Ik moest gaan. Maar ik wilde eerst naar de bijbelschool. Ik wilde voldoende kennis van Gods Woord hebben, want ik wilde de Blijde Boodschap doorvertellen waar mogelijk. Eerst moest ik voor die twee jaar bijbelschool nog geld opscharrelen. Ik heb van alles gedaan om het bij elkaar te schrapen tot en met aardappels rooien toe. Want als verpleegster verdiende ik te weinig om te kunnen sparen. Nou, toen ik genoeg had gespaard en daarover tevreden was, ben ik naar Doorn gegaan. Ik heb daar op de bijbelschool veel geleerd, vooral van broeder Kits. Hij was zo bewogen over verloren zielen en dat sprak me aan. Ik wilde altijd al graag de bijbelse boodschap met andere mensen delen. De Blijde Boodschap moet je doorgeven aan mensen die dat nog niet weten. Dat was mijn drijfveer om naar het zendingsveld te gaan.



Toen ik aankwam moest ik direct, naast de taalstudie, mijn handen uit de mouwen steken. Omdat de nood zo groot was. Vooral onder de weeskinderen. Wat op mijn weg kwam pakte ik aan. Men kwam er al gauw achter dat ik verpleegkundige was. Er kwam onmiddellijk grote vraag naar zorg, vooral voor zieke kinderen. Ik nam weeskinderen op in mijn huis. Waar moesten ze anders naar toe? Ze hadden immers helemaal niks, geen kleding en soms niet eens te eten. Al gauw was mijn huisje te klein. We hebben geld ingezameld om een kindertehuis te bouwen en dat is er gekomen. Er was heel weinig bouwmateriaal maar met hulp van de plaatselijke bevolking en inspanning van alle krachten is het gelukt. Ik ging eerst stenen bakken van modder van termietenhopen en zo hebben we alles aangepakt. Er kwamen mensen wonen bij mijn ‘zendingspost’, laten we het zo maar noemen, en zo ontstond er vanzelf een dorpje. Een dorpje rond het medische werk en de zorg voor de kinderen. Ik ben hier zelf naartoe getrokken na eerst twee maanden bij een Amerikaans echtpaar te hebben gewoond. Ik heb mijn rugzak gepakt en ben op weg gegaan, ongeveer honderd kilometer het binnenland in. Zeg maar rustig de bush bush in. Daar heb ik toen mijn zendingspost opgericht. Het dorp heet nu Kilangala Mission. Het heeft een ziekenhuis, een kindertehuis, een school, een timmerwerkplaats, een landbouwafdeling en natuurlijk een kerk. Er wonen nu tegen de vierhonderd mensen.



Toen ik na een aantal jaren terugging naar Nederland deed ik dat vooral om de mensen hier te vertellen van de armoede daar. Ik legde uit dat zij daar niets hebben en wij zo veel. Toen hebben we een thuisfront opgericht. Er zijn al heel wat acties geweest, vooral in Friesland, om dingen hier aan te kunnen schaffen. Het thuisfront begon in IJmuiden als Afrika Zending, maar zetelt nu in St. Annaparochie, waar ik geboren en getogen ben. We wisten thuis al van aanpakken, hoor. Ik ben de oudste dochter uit een gezin met tien kinderen. Toen ik hier aan mijn 50-jarige jubileum toekwam heb ik gezegd dat ik geen drukte wil, maar dat geld altijd welkom was. En dat is nog zo. Alles kost veel geld. We hebben hier geen luxe. Voor te vroeg geboren kinderen maken we een couveuse van een kartonnen doos, die bekleden we met wat doek en knijpers. Dat gaat ook goed.



We bereiken de mensen met de Blijde Boodschap met bijbels of delen van de bijbel, een zelfgemaakte krant en het gesproken Woord. Dat kan op allerlei manieren en in allerlei omstandigheden gebeuren. Meer dan honderdduizend schoolkinderen krijgen elke drie maanden een boekje waarin ze het Evangelie kunnen lezen. Hun ouders lezen de boekjes ook. Tijdens de medische zorg, bij ziekte of als er een kindje wordt geboren zijn er ook altijd momenten om het goede nieuws van Jezus te brengen. Vooral als de baby te vroeg wordt geboren is er natuurlijk extra aandacht en zorg nodig. Als de moeder overlijdt en er is verder niemand voor de zorg van de baby dan neem ik het in huis op als pleegkind. Roza Beimers, een Tanzaniaanse pleegdochter, geeft nu leiding aan het kinderhuis. Ik heb drie kinderen permanent in huis gehad en opgevoed als waren het mijn eigen kinderen. Ik ben nooit getrouwd geweest en heb dus geen kinderen van mezelf. Maar zij zijn wel een beetje van mezelf, hoor. De drie pleegkinderen zijn naar school gegaan in Nederland, in St. Annaparochie. Ze zijn daar zo geweldig goed opgevangen en verzorgd. O, de taal was geen probleem, want ze spreken van jongs af aan vloeiend Fries, om precies te zijn: Bilts, want dat spreken we in St. Annaparochie en ook hier in huis in Tanzania. Twee van de drie pleegkinderen zijn helaas gestorven, hier in Tanzania.



Ik geef elke dag leiding aan heel het gebeuren hier. Ik sta daarom ’s morgens vroeg op. Altijd om vier uur. Dan ga meestal aan het werk aan de bijbelboekjes die ik vier keer per jaar uitgeef. Om acht uur zet ik de mensen van het kantoor aan het werk en ga daar zelf ook aan de slag, meestal achter mijn schrijfmachine. Om drie uur ’s middags gaat iedereen naar huis en gaat het kantoor op slot. Ik rust dan even wat of ga lezen, puzzelen of borduren.

’s Morgens vroeg, als iedereen nog slaapt kun je het beste werken. Je wordt door niemand gestoord en dan kun je lekker opschieten. We eten hier altijd Hollandse kost, want we verbouwen alles zelf, aardappelen, groenten en noem maar op. Mijn neef, Anne, kan ook best de handen uit de mouwen steken. Want er is altijd werk. De auto moet onderhouden worden, maar ook de landbouwtrekker. De auto is nog vrij nieuw. Onze oude auto deed het steeds slechter. Een keer moesten we een jongetje met spoed naar een ziekenhuis brengen, vijfendertig kilometer verderop, maar het ging niet. We kregen de auto niet meer aan de praat. Dat is het jongetje fataal geworden.

Twee vrouwen in Friesland hoorden hiervan en hebben een actie op touw gezet voor een nieuwe auto. Er werd geweldig op gereageerd. De vrouwen kwamen de auto uiteindelijk zelf overhandigen, samen met een televisieploeg van Omroep Friesland. Nou, ik stond wel even sprakeloos, ontroerd en blij van zo veel hartelijkheid en liefde voor dit werk en dat zó ver van Friesland.



Er zijn nog veel plannen. Allerlei nieuwe projecten moeten nog van de grond komen, waaronder een lokaal landbouwproject. Ik wil de bevolking nieuwe landbouwmethodes leren, zodat de oogst wordt verbeterd.

Maar ook vleeskoeien te leren houden om daardoor ook inkomsten voor de zendingspost te genereren en de bevolking er onderwijs over te geven, zodat ze een beter bestaan kunnen opbouwen. We zijn God erg dankbaar dat we dit allemaal mogen doen.



Feike ter Velde