Vader, vergeef het hun...

Feike ter Velde • 87 - 2011 • Uitgave: 8
Als we een ogenblik bij het Kruis staan, waar we blikken op de stervende Heiland en we luisteren naar wat Hij zegt, kunnen we niet anders dan vaststellen dat niemand Hem Zijn leven kon nemen, maar dat Hij het uit Zichzelf heeft afgelegd. Tot op het laatste moment sprak hij alles uit met luide stem. De Schrift meldt dat Hij zich van alles bewust was… alle details over Zijn dood staan immers beschreven. Hij boog zelf het hoofd en Hij gaf zelf Zijn geest. Men stond versteld, dat Hij reeds gestorven was… in zes uur tijd. Ja, Hij gaf zelf Zijn leven in de dood!

Hier hangt de Schepper van hemel en aarde. Hij kwam de schepping binnen om alles terug te brengen tot de oorspronkelijke Eigenaar. Maar diezelfde schepping, de mens, kende Hem niet en wilde Hem niet. Daarin zien we iets van de diepte van de menselijke val in het onpeilbare ravijn van de zonde. Onwetend wat ze zeiden bij het “Kruisig Hem!” kijkt Jezus op hen neer, verhoogd aan het kruis. Hij kijkt vol ontferming. Zijn eigen volksgenoten en de Romeinse soldaten, waarschijnlijk meest jonge mensen, net als onze soldaten. Allemaal met een familie, allemaal met hun eigen leventje, hun eigen angsten en hun eigen geluksmomenten. Jezus kende ze allemaal door en door. Voor hen was Jezus een misdadiger, die de doodstraf krijgt. In een rechtsstaat niet voor niets uitgesproken. Hij moet het verdiend hebben, dat kan niet anders, zo moeten ze gedacht hebben.
Ook de Joodse leiders, die alles in gang hebben gezet, wisten kennelijk niet wat ze deden, wat ze ten diepste deden! Zij wisten niet dat zij medearbeiders Gods waren. Zij gaven leiding aan de offerdienst van ons ware Paaslam! Zonder kennis van de Schrift begrijpen we Golgotha niet. Kunnen we het ook niet begrijpen. Maar het onderwijs van de Schrift doet ons het grote geheimenis van Jezus’ dood en opstanding verstaan. Immers, de Bijbel zegt:
‘Daarom zegt Hij bij zijn komst in de wereld: Slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid; in brandoffers en zondoffers hebt Gij geen welbehagen gehad. Toen zei Ik: zie, hier ben Ik - in de boekrol staat van Mij geschreven - om uw wil, o God, te doen’ (Hebreeën 10:5-7).
Dit was de reden, het doel, van Zijn komst in de wereld: om Zijn lichaam te geven op het ware brandofferaltaar.

Dat wisten de Schriftgeleerden niet, dat wist de hogepriester niet, dat wisten alle anderen daar aanwezig ook niet. Zonde was de oorzaak van hun geestelijke verblinding. Maar God deed een werk. Een werk van verzoening. Hier moest het ware Brandoffer worden gebracht, zoals de Schrift zegt. Jezus bad! Het was het eerste wat Hij deed bij Zijn openbare optreden: bidden. Na dertig jaar van gehoorzaamheid was Jezus in gebed tijdens Zijn waterdoop. Toen daalde de Heilige Geest op Hem neer en kon Zijn Vader in de hemel zich niet langer meer inhouden: “Gij zijt mijn zoon, de geliefde, in U heb Ik mijn welbehagen!” (Lucas 3:21,22).
De Vader wist het en de Zoon wist het: nu begon Zijn zware weg, het werkelijke werk waarvoor Hij was gekomen. Hij zou Zijn leven uitgieten in de dood… aan het kruis. Want zo was het vooraf in de Goddelijke raad bepaald (Handelingen 2:23). Zo hadden de Vader en de Zoon het heilsplan voor een verloren wereld uitgedacht. Wat wisten die mensen daarvan? Wat wisten die Schriftgeleerden daarvan? Zij hadden hun eigen theologie en werden geleerden genoemd. Maar Gods heilsplan kenden ze niet en de Heiland der wereld herkenden ze niet. Nu was Hij vastgespijkerd. Zijn handen konden niets meer doen. Handen die Hij op zieken en verlamden, op blinden en doven had gelegd, waren nu tot niets meer in staat. Maar Hij bad! Dát kon Hij nog wel. Het eerste woord dat van Zijn lippen kwam toen de spijkers door zijn handen en voeten waren gedreven, was een gebed! Voor Zijn vijanden! Voor hen die Hem haatten! Wat een les… voor ons! Zijn gebed werd verhoord, vijftig dagen later, als Petrus zegt: “Jullie hebben in onwetendheid gehandeld” (Handelingen 3:17) en drieduizend kwamen tot geloof in de Here Jezus (3:41).
Ze wisten niet wat ze deden, ze waren onwetend van wie Hij was en wat Hij kwam doen. Onwetend van het profetisch Woord dat Hem zo nauwkeurig had aangekondigd. Ze hadden het kúnnen weten, dat wel! Maar Hij veroordeelt niet, maar bidt om vergeving. Hij die zelf tot mensen had gezegd: “Ga heen, uw zonden zijn vergeven”, bidt nu voor anderen tot Zijn Vader. Hij had Zijn goddelijkheid afgelegd. Hij had zich vernederd tot de smartelijke en smadelijke dood aan het kruis. Hij kon ze niet zelf meer vergeven. Maar zij deden een groot werk voor God! Ze deden een groot priesterwerk. Zij offerden het ware Brandofferlam. Daarom moeten we hier de nadruk leggen op wat. Het is een indrukwekkende gebed: “Vader vergeeft het hun, want ze weten niet wat ze doen!” Ze wisten wel dat Hij een rechtvaardige was, een wijs man, die altijd het juiste Woord uit de Schrift ten antwoord wist te geven. Ze wisten dat Hij wonderen had verricht, zieken genezen, blinden de ogen en doven de oren had geopend. Zelfs doden opgewekt. Dát wisten ze wel. Maar dat ze hier het grootse werk van God zelf uitvoerden als priestervolk zagen ze niet. Ze handelden uit haat en verbittering, verblind door zonde en onrecht. Maar God had ze ingeschakeld om Zijn werk te volbrengen. Zij hadden de verkeerde keuze gemaakt, hoewel ze er steeds een vrome rechtvaardiging voor bedachten. God volvoerde niettemin Zijn werk. Hier werd werkelijkheid wat Johannes de Doper al had aangekondigd: “Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.”

In dit gebed aan het kruis wordt ons een blik in het hart van de lijdende Heiland gegund. Wat we zien is diep mededogen, medelijden en ontferming. Zoals Hij weende over Jeruzalem, zo zien we hier Zijn smart over mensen die de belangrijkste dingen in de Schrift niet hadden gezien. Zij kónden de profetie niet duiden en zagen niet hoe laat het was op de klok van God. Nu roept de Heiland niet om wraak over hun eigen zonde en nalatigheid, maar Hij roept om vergeving. Hij wist als geen ander op aarde, dat het offer van Zijn lichaam, van Zijn bloed, ook voor hen zou zijn die hier bezig waren op Golgotha met een onrechtvaardig en boosaardig werk. Hier wordt de mens openbaar in al zijn zondigheid en de diepste gevolgen daarvan. Maar hier komt ook de Heiland naar Zijn ware aard openbaar als Hij bidt voor de mensen die Hem dit aandoen. Schreeuwen, bespotten, in het gezicht spugen, een klap in het gezicht en uiteindelijk vastgespijkerd aan een vloekhout, naakt, gegeseld en bebloed. Ze zagen niet dat Hij zelf al Zijn macht en goddelijkheid had afgelegd en Zichzelf ten brandoffer had overgegeven.

Dit gebed toont de kracht van Zijn reddende liefde. Dit gebed van Zijn lippen toont de diepte van hun zonde. Op het moment dat de spijkers Zijn handen en voeten doorboorden, toen de mens tot die uiterst boosaardige daad kwam om de Schepper van hemel en aarde vast te spijkeren aan een vloekhout, toen bad Hij dit gebed. In de aangrijpende Matthäuspassion van Bach horen we het koor: ‘Zijn dan donder en bliksem niet in staat de moordenaars te stoppen?’ Maar kort daarop volgt het diep ontroerende ‘O Mensch, bewein dein Sünde Gross!’
De eersten die deelden in de vergevende liefde van Christus waren de mensen die deze verschrikking over Hem voltrokken.
Dan is er ook vergeving voor jou en voor mij! Want als Zijn liefde zó ver reikt, dan mogen wij allen er in delen. Hebt u uw zonden reeds aan Hem beleden en Zijn vergeving ontvangen? Dan bent u een gezegend mens!

Feike ter Velde